ECLI:NL:CRVB:2008:BD9283
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de normering van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 27 maart 2006 geoordeeld over de verlaagde WAO-uitkering van betrokkene, die eerder was vastgesteld op 80-100% en nu was verlaagd naar 15-25%. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond, omdat er geen aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanwezig was en de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet voldoende transparant was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld, overgenomen. De Raad oordeelt dat de rechtbank het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit niet afzonderlijk kan vernietigen. De Raad stelt vast dat de rechtbank niet voldoende onderbouwd heeft dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de arbeidsdeskundige verantwoordelijk is voor de motivering van de schatting.
Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit van het Uwv weliswaar niet voldoende gemotiveerd is, maar dat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. De Raad veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.499,-, en bepaalt dat het griffierecht van € 37,- aan betrokkene vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan op 1 augustus 2008 door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier.