ECLI:NL:CRVB:2008:BD8785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4360 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering wegens meerinkomen en toetsingsinkomen bij studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond heeft verklaard. De IB-Groep had appellant studiefinanciering toegekend, maar na controle van zijn neveninkomsten werd een vordering wegens meerinkomen vastgesteld. Appellant stelde dat het toetsingsinkomen te hoog was vastgesteld, omdat de IB-Groep geen rekening had gehouden met de terugbetaling van een studiekostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de terugbetaling niet als negatief loon kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was dat de uitbetaling als positief loon was aangemerkt. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak kwam tot de conclusie dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten waren gepresenteerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de IB-Groep de inkomensgegevens correct had vastgesteld. De vordering wegens meerinkomen werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen strijdigheid was met het gelijkheidsbeginsel of andere beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan de IB-Groep opgelegd.

Uitspraak

07/4360 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2007, 05/1486 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 25 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellant is daar verschenen bij zijn gemachtigde
mr. Van Zundert. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. K. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De IB-Groep heeft appellant over januari 2001 tot en met augustus 2001 ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en een OV-studentenkaart toegekend.
1.2. Na controle van de neveninkomsten van appellant aan de hand van door de IB-Groep bij de Belastingdienst opgevraagde inkomensgegevens, heeft de IB-Groep bij besluit van 18 januari 2005 ten laste van appellant over het tijdvak januari 2001 tot en met augustus 2001 een vordering wegens meerinkomen vastgesteld.
1.3. Bij besluit van 17 mei 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de IB-Groep het bezwaar tegen de onder 1.2 vermelde vordering – onder verwijzing naar artikel 3.17 van de WSF 2000 – ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat de terugbetaling door appellant van een studiekostenvergoeding in het onderhavige geval niet is aan te merken als negatief loon, aangezien is gesteld noch gebleken dat de uitbetaling van bedoelde studiekostenvergoeding is aangemerkt als positief loon. Verder is overwogen dat de IB-Groep vergoedingen voor ADV- en vakantiedagen en vakantiegeld bij de vaststelling van het toetsingsinkomen terecht heeft toegerekend aan het tijdvak waarin zij aan appellant zijn uitbetaald.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Daartoe is evenals in beroep aangevoerd dat de IB-Groep het toetsingsinkomen van appellant over het betrokken tijdvak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld, aangezien inkomsten op een onjuiste wijze aan dit tijdvak zijn toegerekend en de IB-Groep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de terugbetaling van een studiekostenvergoeding.
De rechtbank is, aldus appellant, ten onrechte voorbij gegaan aan de in beroep door appellant overgelegde verklaring van fiscalist mr. A.W.M. Hendrikx, die heeft aangegeven dat er sprake kan zijn van negatief loon bij de terugbetaling van een studie-kostenvergoeding. Verder is de rechtbank volgens appellant ten onrechte voorbij gegaan aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, nu studerenden met andere inkomsten dan looninkomsten hun aftrekbare kosten voor de bepaling van het toetsingsinkomen zonder meer in mindering mogen brengen.
3.2. De IB-Groep heeft zich in hoger beroep achter de overwegingen en het oordeel van de rechtbank geschaard.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van wat reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De Raad komt ter zake niet tot een ander oordeel dan de rechtbank en onderschrijft de in de aangevallen uitspraak door de rechtbank gebezigde overwegingen. Appellant is er ook in hoger beroep niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de door de IB-Groep van de Belastingdienst verkregen inkomensgegevens leiden tot een onjuiste vaststelling van het toetsingsinkomen. Evenmin is alsnog aannemelijk geworden dat de aan appellant opgelegde vordering wegens meerinkomen anderszins op een te hoog bedrag is vastgesteld. De door appellant overgelegde verklaring van fiscalist mr. A.W.M. Hendrikx is niet in tegenspraak met het door de Raad onderschreven uitgangspunt dat de terugbetaling van een studiekostenvergoeding enkel is aan te merken als negatief loon indien de uitbetaling van de betreffende vergoeding is aangemerkt als positief loon. Dat is in dit geval niet aannemelijk geworden. Van ongeoorloofde strijdigheid van het bestreden besluit met het gelijkheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de Raad niet gebleken. In dit verband merkt de Raad op dat de Beleidsregel ‘Toepassing maatregelen Wet studiefinanciering (WSF) 2000 met terugwerkende kracht inzake de eigen bijdrage van de studerende’ van 18 juni 2001, juist bewerkstelligd dat fiscaal geaccepteerde kosten voor een ieder - wat de bron van inkomsten ook is - bij de berekening van het toetsingsinkomen op deze inkomsten in mindering worden gebracht. In zoverre verschilt de positie van loontrekkende studerenden derhalve niet van de positie van studerenden met andere inkomsten.
5. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
6. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) A. Wit.
BP