ECLI:NL:CRVB:2008:BD7431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1735 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering wegens schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Het Uwv had de WAZ-uitkering van appellant ingetrokken omdat hij niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. Appellant ontving sinds 1987 een WAZ-uitkering, maar heeft herhaaldelijk verzuimd om de gevraagde financiële gegevens aan te leveren, ondanks meerdere verzoeken van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had ingetrokken, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant nog recht had op de uitkering. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet, althans niet behoorlijk, aan zijn inlichtingenplicht had voldaan, waardoor het Uwv niet in staat was om te beoordelen of appellant recht had op de WAZ-uitkering. De Raad concludeerde dat de intrekking van de uitkering op goede gronden was gebaseerd op de relevante artikelen van de WAZ. De Raad wees ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel van appellant af, omdat hij dit niet met concrete gegevens had onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan de zijde van appellant toegewezen.

Uitspraak

06/1735 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 februari 2006, 05/1075 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M.P. Zeilmaker-Smit, advocaat te Deventer.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zeilmaker-Smit, voornoemd. Voor het Uwv is verschenen
mr. M.W.A Blind.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1. Aan appellant is in 1987 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast was appellant werkzaam als zelfstandig veehouder.
1.2. Bij brieven van 30 september 2002, 12 maart 2003 en 19 april 2004, is appellant verzocht de jaarstukken 2001 en/of 2000/2001, de boekhoudrapporten van 2001 en 2002 alsmede de aangifte inkomstenbelasting 2001 en 2002 aan het Uwv te doen toekomen.
1.3. Bij brief van 16 juli 2004 is de uitbetaling van de WAZ-uitkering met ingang van
1 juli 2004 geschorst omdat de door appellant verstrekte gegevens niet compleet zijn en er geen correcte inkomensbeoordeling kan plaats vinden. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie binnen de daartoe gestelde termijn aan te leveren.
1.4. Bij brief van 27 oktober 2004 is de schorsing met ingang van 1 november 2004 opgeheven.
1.5. Bij brief van 10 november 2004 is de uitbetaling van de WAZ-uitkering met ingang van 1 november 2004 geschorst omdat na arbeidskundige beoordeling is gebleken dat de gevraagde gegevens nog steeds niet compleet zijn. Appellant is nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie, te weten: de volledige boekhoud-rapporten 2000/2001, 2001/2002 en 2002/2003 alsmede volledige aangiftes inkomstenbelasting 2001/2002/2003, binnen de daartoe gestelde termijn (vóór
1 december 2004) aan te leveren. Daarbij is appellant erop gewezen dat de uitkering kan worden ingetrokken als hij binnen deze tweede termijn niet aan de informatieplicht voldoet.
1.6. Na daartoe een afspraak met appellant te hebben gemaakt, heeft de arbeids-deskundige op 20 december 2004 een huisbezoek bij appellant afgelegd. Daarbij heeft appellant de gevraagde gegevens niet aan de arbeidskundige verstrekt.
1.7. Bij besluit van 21 maart 2005 heeft het Uwv de WAZ-uitkering met ingang van
1 mei 2000 ingetrokken, omdat appellant ondanks herhaalde verzoeken in gebreke is gebleven de bij brief van 10 november 2004 gevraagde informatie aan het Uwv te verstrekken waarmee hij zijn informatieplicht niet is nagekomen en niet kon worden vastgesteld of er nog recht op uitkering bestond.
1.8. Bij besluit van 25 mei 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen het besluit van 21 maart 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek gegrond verklaard en dat besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen daarvan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden de WAZ-uitkering van appellant heeft ingetrokken.
3. Appellant kan zich met evenbedoeld oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hetgeen namens hem in hoger beroep is aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen in eerste instantie is aangevoerd en strekt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het Uwv heeft zijn besluit van 21 maart 2005 om de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2000 in te trekken onder meer gebaseerd op artikel 70, eerste lid, en artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ.
4.1.1. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ dat, onverminderd het elders in de WAZ terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde, het Uwv een dergelijk besluit herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 70 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
Ingevolge artikel 70, eerste lid van de WAZ, voor zover hier van belang, is de verzekerde verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van
invloed kunnen zijn op het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
4.2. De Raad ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of het Uwv zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de aan appellant toegekende uitkering krachtens de WAZ per 1 mei 2000 dient te worden ingetrokken, omdat niet kan worden vastgesteld of voor appellant op die datum nog recht op uitkering bestond omdat hij de inlichtingenverplichting op grond van artikel 70 van de WAZ niet of niet behoorlijk was nagekomen.
4.3. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de herhaalde verzoeken tevens zien op het jaar 2000 en dat de inlichtingenplicht zich ook over dat jaar uitstrekt. Zulks blijkt uit de brieven van 12 maart 2003, 16 juli 2004 en 10 november 2004, waarin het Uwv aan appellant onder meer heeft verzocht om de jaarstukken, boekhoudrapporten en de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2000/2001 te verstrekken.
4.4. De Raad stelt vast dat appellant, ondanks herhaalde verzoeken, heeft nagelaten om aan het Uwv afschriften te verstrekken van de gevraagde jaarstukken, volledige boekhoudrapporten en volledige aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2000 tot en met 2003.
4.5. Dat brengt de Raad tot het oordeel dat appellant niet, althans niet behoorlijk, de inlichtingenplicht van artikel 70 van de WAZ is nagekomen. Tevens is de Raad van oordeel dat dit verzuim ertoe heeft geleid dat door het Uwv niet kon worden vastgesteld of voor appellant per 1 mei 2000 nog recht op uitkering ingevolge de WAZ bestond.
4.5.1. De Raad overweegt in dit verband dat in het dossier wel enige informatie aanwezig is met betrekking tot het belastbaar inkomen van appellant, maar dat deze informatie onvolledig was, reeds omdat met de overgelegde onvolledige stukken geen inzicht is verschaft met betrekking tot appellants inbreng in de maatschap en het aan hem toegerekende winstaandeel uit de maatschap. Gelet op de systematiek van de WAO had het op de weg van appellant dan wel zijn gemachtigde gelegen om naar aanleiding van de herhaalde verzoeken en het door de arbeidsdeskundige afgelegde huisbezoek afschriften te verstrekken van de volledige jaarrekeningen en de volledige aangiftes inkomsten-belasting. Anders dan appellant heeft gesteld kan onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat het Uwv over voldoende informatie beschikte om het recht op uitkering ingevolge de WAZ per 1 mei 2000 vast te stellen en appellant dus wel voldaan heeft aan zijn inlichtingenplicht.
4.5.2. De herhaalde stelling, dat appellant niet adequaat heeft gereageerd op de brief van 30 september 2002 en op de latere correspondentie omdat zijn boekhouder zorg zou dragen voor de aanlevering van de stukken maar deze de stukken niet meer voorhanden had, doet daar niet aan af. Betrokkene heeft een eigen verantwoordelijkheid om tijdig, volledig en op juiste wijze te voldoen aan de inlichtingenplicht. Door niet ook zelf een administratie of boekhouding bij te houden heeft hij het risico genomen dat hij in het kader van een onderzoek niet (meer) kon beschikken over bewijsstukken om de exacte hoogte van de inkomsten aan te tonen.
4.5.3. Ook het in dit kader gedane beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit hetgeen is weergeven onder 1.2. blijkt dat appellant er herhaaldelijk op is gewezen welke gegevens er bij het Uwv ontbraken om tot een correcte inkomstenbeoordeling over te kunnen gaan. Daarbij is appellant bij brief van 19 april 2004 er expliciet op gewezen dat het Uwv geen genoegen kan nemen met incomplete stukken. Het Uwv heeft appellant ook bij herhaling erop gewezen welke gevolgen kunnen worden verbonden aan het niet
– ten volle – voldoen aan de op hem rustende inlichtingenverplichting. Desondanks heeft appellant op 14 mei 2004 wederom incomplete stukken aan het Uwv doen toekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellant aan de brief van het Uwv van 27 oktober 2004, waarin hem is medegedeeld dat van de procesbegeleider bericht is ontvangen dat aan de verplichtingen is voldaan, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij na het wederom verstrekken van onvolledige gegevens aan zijn inlichtingverplichting had voldaan, en dat de in het vooruitzicht gestelde gevolgen voor zijn uitkering thans van de baan zouden zijn. Bovendien werd bij besluit van 10 november 2004 de uitkering met ingang van 1 november 2004 al weer geschorst omdat de gevraagde gegevens nog steeds niet compleet waren.
4.5.4. Appellant heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat bij andere Uwv-afdelingen bij de inkomensbeoordeling kan worden volstaan met het insturen van jaarstukken. Deze grief kan reeds geen doel treffen nu hij niet nader met concrete gegevens is onderbouwd.
5. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat aan de wettelijke voorwaarden om toepassing te geven aan artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ was voldaan, zodat het Uwv gehouden was met toepassing van dit artikellid de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2000 in te trekken. Dat, zoals door de gemachtigde van appellant is bepleit, het Uwv bij de toepassing van artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ een evenredigheidsmaatstaf zou moeten hanteren volgt niet uit de betreffende bepaling.
6. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WAZ om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien is de Raad niet gebleken.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
8. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
MH