ECLI:NL:CRVB:2008:BD7165
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum WAO-uitkering in verband met bevallingsuitkering en berekening wachttijd
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante, werkzaam als administratief medewerkster, heeft in 2001 zwangerschapsgerelateerde klachten ervaren en is op 4 januari 2002 bevallen. Gedurende haar bevallingsverlof ontving zij een uitkering op basis van artikel 29a van de Ziektewet. Het Uwv heeft haar een WAO-uitkering toegekend met ingang van 27 mei 2002, maar appellante was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat de periode van zwangerschapsgerelateerd verzuim niet had mogen meetellen bij de berekening van de wachttijd voor de WAO.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante haar werk op 30 mei 2001 heeft gestaakt vanwege zwangerschapsklachten. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de periode van zwangerschapsgerelateerd verzuim niet buiten beschouwing had moeten worden gelaten bij de berekening van de wachttijd. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat een betrokkene tijdens zwangerschapsgerelateerd verzuim recht heeft op ziekengeld of doorbetaling van loon. De Raad concludeert dat appellante niet anders of nadeliger behandeld wordt dan andere verzekerden, ongeacht de oorzaak van haar arbeidsongeschiktheid.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 juli 2008, na een zitting op 22 mei 2008, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door een advocaat.