ECLI:NL:CRVB:2008:BD7164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3902 WAO + 06-4706 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het Uwv van 9 september 2005 vernietigd, waarbij de WAO-uitkering van betrokkene was herzien van 80-100% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.R. Jonkman, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank zijn medische beperkingen hebben onderschat. De Raad heeft op 11 april 2008 de zitting gehouden, waarbij het Uwv werd vertegenwoordigd door W.F. Bergman, terwijl betrokkene niet aanwezig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de juistheid van de aangenomen beperkingen. De Raad heeft de argumenten van betrokkene, die stelde dat de informatie van zijn orthopedisch chirurg leidend had moeten zijn, niet gevolgd. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom de door de orthopedisch chirurg geconstateerde beperkingen niet tot een andere conclusie leiden.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, maar de rechtsgevolgen van het besluit van 9 september 2005 in stand gelaten. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan betrokkene en het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 4 juli 2008.

Uitspraak

06/3902 WAO + 06/4706 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2006, 05/3369 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld door mr. E.R. Jonkman, advocaat te Woerden.
Betrokkene en het Uwv hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Voor het Uwv is verschenen W.F. Bergman. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 9 september 2005, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – de aan betrokkene toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die voordien werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, heeft herzien en met ingang van 28 maart 2005 heeft berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
1.2. Voor een overzicht van de aan het besluit van 9 september 2005 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2. De rechtbank heeft het beroep – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2005 vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, het Uwv gelast het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden en het Uwv veroordeeld in de door betrokkene gemaakte proceskosten.
3.1. Betrokkene heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en in beroep – aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank zijn medische beperkingen hebben miskend dan wel onderschat door uit te gaan van de informatie van neuroloog dr. P.L.I. Dellemijn van
13 september 2004 en te menen dat de hakken- en tenengang van betrokkene is verbeterd. Volgens betrokkene had moeten worden uitgegaan van de informatie van zijn orthopaedisch chirurg Ch.W.G.M. Geukers van 20 juni 2005 waaruit een moeizame hakken- en tenengang blijkt; deze informatie is immers van recentere datum en afkomstig van een orthopaedisch chirurg die als zodanig ter zake deskundiger is dan een neuroloog. Verder heeft betrokkene aangegeven dat gelet op de informatie van orthopaedisch chirurg Geukers van 15 mei 2006 ook zijn door de discopathie van de nek veroorzaakte beperkingen zijn onderschat. In dit verband heeft betrokkene erop gewezen dat hij een halskraag moet dragen. Betrokkene heeft ten slotte gesteld als gevolg van zijn beperkingen de hem voorgehouden functies niet te kunnen vervullen.
3.2. Het Uwv heeft in het hoger beroepschrift – kort gezegd – bestreden dat met de aanpassing van het ‘ClaimBeoordelings- en BorgingsSysteem’ (CBBS) niet is voldaan aan de eisen die de Raad in de uitspraken van 9 november 2004 (LJN: AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) heeft gesteld.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de juistheid van de aangenomen beperkingen. De Raad betrekt het volgende in zijn oordeel.
4.3.1. Verzekeringsarts N. van Gerwen-Hart heeft na onderzoek van betrokkene en na kennisneming van informatie van diens behandelaars in haar rapportage van
16 december 2004 vastgelegd dat betrokkene beperkt is ten aanzien van rugbelastende werkzaamheden. Bezwaarverzekeringsarts P. Bavelaar heeft na kennisneming van aanvullende informatie van de behandelende sector, waaronder de brief van orthopaedisch chirurg Geukers aan de huisarts van betrokkene van 20 juni 2005, in zijn rapportage van 29 augustus 2005 de geschiktheid voor rugsparende arbeid bevestigd.
4.3.2. De stelling van betrokkene dat de informatie van orthopaedisch chirurg Geukers leidend had moeten zijn en de bezwaarverzekeringsarts had moeten doen concluderen dat betrokkene in verdergaande mate beperkt is dan in de op 16 december 2004 vastgestelde ‘Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst’ is aangenomen, slaagt niet. De brieven van orthopaedisch chirurg Geukers van 15 augustus 2005 aan de bezwaarverzekeringsarts en van 20 juni 2005 aan de huisarts van betrokkene vermelden de resultaten van lichamelijk onderzoek van betrokkene en diens behandeling maar daaruit blijkt niet dat de medische beperkingen van betrokkene door de (bezwaar)verzekeringsarts niet juist zijn weergegeven. Hetzelfde geldt voor de aanvullende informatie van orthopaedisch chirurg Geukers van 15 mei 2006. De Raad acht voorts door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 9 oktober 2006 voldoende gemotiveerd waarom de door Geukers geconstateerde moeizame hak-en tenengang niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. Bovendien is niet gebleken dat de in die brief opgenomen informatie met betrekking tot de discopathie van de nek betrekking heeft op de datum in geding,
28 maart 2005. Deze informatie is dan ook ontoereikend om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts met succes te kunnen betwisten.
4.4.1. De Raad stelt verder vast dat het Uwv, gelet op de inmiddels door de Raad gevormde jurisprudentie, niet langer bestrijdt dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van 9 september 2005 niet juist is en dat zijn hoger beroep niet slaagt. Het Uwv heeft de Raad echter verzocht de rechtsgevolgen van het besluit van 9 september 2005 geheel in stand te laten, omdat met de rapportage van de arbeidsdeskundige
A.G.W.P. van Gorp van 25 mei 2007 alsnog afdoende is toegelicht dat de geselecteerde functies voor betrokkene geschikt zijn.
4.4.2. De Raad is van oordeel dat met in de in hoger beroep overgelegde rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 mei 2007 alsnog afdoende inzichtelijk is gemaakt dat de belasting in de aan betrokkene voorgehouden functies zijn belastbaarheid niet overschrijdt. De stelling van betrokkene dat hij de door het Uwv geselecteerde functies niet kan vervullen, is gebaseerd op het niet door de Raad gedeelde uitgangspunt dat betrokkene meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Deze stelling faalt derhalve.
4.4.3. Er bestaat mitsdien aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het besluit van
9 september 2005 geheel in stand te laten.
4.4.4. Het vorenstaande leidt er toe dat de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat het Uwv een nieuw besluit dient te nemen zal worden vernietigd en voor het overige zal worden bevestigd.
4.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 9 september 2005 geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL