tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 december 2005, 05/647 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld en is een nader stuk ingezonden. Ook het Uwv heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Voor appellante is verschenen mr. Manspeaker, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel.
1. Appellante is in februari 2000 wegens rugklachten, migraine en psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als wasserijmedewerkster. Ingaande 19 februari 2001 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 19 maart 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per laatstgenoemde datum is afgenomen naar minder dan 15%.
2.1. Bij besluit van 24 mei 2005, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 januari 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken, nu niet is gebleken dat die conclusie op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel inhoudelijk niet concludent is. Gebleken is, aldus de rechtbank, dat de bezwaarverzekeringsarts rekening heeft gehouden met de klachten van appellante. Met betrekking tot de rugklachten en de psychische klachten van appellante zijn diverse beperkingen gesteld. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die aan de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts doet twijfelen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft haar bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit in hoger beroep staande gehouden. Ten onrechte is volgens appellante door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv niet rechtstreeks informatie ingewonnen bij De Grote Rivieren, een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg waar zij onder behandeling is. Appellante meent dat er reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de voor haar in aanmerking genomen beperkingen op het psychische vlak. De rechtbank had in verband hiermee een deskundige op het gebied van de psychiatrie dienen te benoemen. Ook is appellante van mening dat haar rugklachten onderbelicht zijn gebleven.
4.1. In het beroepschrift is verder aangegeven dat de passendheid van de bij de schatting betrokken functies niet inzichtelijk en voldoende is gemotiveerd.
5. De Raad komt met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit niet tot een ander oordeel dan het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen.
5.1. De Raad is in de eerste plaats met de rechtbank van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft via de huisarts van appellante informatie verkregen van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige S.C.G. de Kock, verbonden aan de instelling De Grote Rivieren en heeft daarin aanleiding gevonden de door de verzekeringsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst nog aan te scherpen met diverse beperkingen inzake het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante.
5.2. De Raad, die zich kan vinden in de bij het verweerschrift gevoegde reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 11 april 2006, vermag appellante niet te volgen in haar opvatting dat het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts had gelegen zich daarnaast nog persoonlijk te verstaan met genoemde behandelaar van appellante. De Raad onderschrijft de zienswijze van de bezwaarverzekeringsarts dat op grond van het namens appellante in de procedure ingebrachte nadere schrijven van De Kock van 22 maart 2006 niet kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van haar op de in geding zijnde datum
19 maart 2005 meer en/of andere beperkingen van toepassing waren dan de beperkingen die reeds in aanmerking zijn genomen.
5.3. Ook overigens is niet kunnen blijken van objectief-medische gegevens die in de richting wijzen van een onderschatting van de beperkingen van appellante - zowel de beperkingen die voortvloeien uit haar rugklachten als de beperkingen op het psychische vlak - ten tijde hier van belang.
5.4. Voor zover uit genoemd schrijven van De Kock al naar voren zou komen dat de psychische en/of lichamelijke gezondheidssituatie van appellante na de datum in geding is verslechterd, merkt de Raad op dat daarmee in het kader van de onderhavige procedure geen rekening kan worden gehouden.
5.5. Nu er aldus geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, bestaat evenmin aanleiding om een onafhankelijk deskundige te raadplegen, als namens appellante verzocht.
5.6. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting geldt het volgende.
5.7. Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport ingezonden van de registerarbeidsdeskundige J.F. Stoffijn van 6 mei 2008, waarin nader wordt uiteengezet waarom de functies voor appellante medisch geschikt zijn te achten. Namens appellante is ter zitting verklaard dat daarmee de in het beroepschrift vervatte grief dat de medische passendheid van de functies niet voldoende inzichtelijk is toegelicht, van de baan is. Daarbij is evenwel tevens gesteld dat, nu een deugdelijke motivering eerst na het nemen van het bestreden besluit is verstrekt, er aanleiding bestaat dat besluit te vernietigen wegens een onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerde arbeidskundige grondslag.
5.8. De Raad kan zich daarin vinden. In het licht van al het vorenoverwogene bestaat tevens aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Raad beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit:
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen R. Kruisdijk als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.