tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 augustus 2007, 07/227 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
Namens appellante heeft mr. C.H.M. van der Heijden, regiojurist bij CNV Publieke Zaak te Hilversum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. L. Grosveld. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
1.1. Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft het Uwv betrokkene meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van
29 oktober 2006 wordt ingetrokken.
1.2. Bij brief van 5 oktober 2006 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt zonder vermelding van de gronden daarvan.
Het Uwv heeft bij brief van 9 oktober 2006 aan appellante meegedeeld het bezwaarschrift van 5 oktober 2006 te hebben ontvangen. Vervolgens heeft het Uwv appellante bij brief van 27 oktober 2006 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van deze brief alsnog de gronden van het bezwaar in te dienen. In deze brief is tevens meegedeeld dat indien appellante niet tijdig reageert het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De termijn liep af op
24 november 2006.
1.3. Bij besluit van 13 december 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
28 augustus 2006 niet-ontvankelijk verklaard om reden dat geen gronden van het bezwaar zijn ontvangen. Verwezen is naar de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1. In beroep heeft appellante - kort samengevat - aangevoerd dat de gronden tijdig per fax op 24 november 2006 aan het Uwv zijn verzonden.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij - summier samengevat - overwogen dat appellante, door middel van overlegging van een verzendjournaal, weliswaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de bewuste fax op 24 november 2006 aan een nummer, behorend bij het Uwv, heeft verzonden maar dat het Uwv, gezien hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, de ontvangst van dat faxbericht op een niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Daartoe is overwogen dat de fax met de gronden van het bezwaar niet naar het nummer van de afdeling bezwaar en beroep maar naar een nummer van de facilitaire dienst van het Uwv is verzonden. Van deze fax worden geen verzend- en ontvangstjournaals gemaakt en bewaard. Nu het Uwv, na hiernaar te hebben geïnformeerd, niet heeft kunnen bevestigen dat de fax is ontvangen, kan niet worden vastgesteld dat het Uwv de bewuste fax heeft ontvangen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank temeer nu niet kan worden vastgesteld dat het gebruik van het verkeerde faxnummer is veroorzaakt door verkeerde voorlichting door het Uwv.
3. Appellante keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de ontvangst van de fax met de gronden op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Aangezien de fax tijdig naar een bestaand faxnummer van het Uwv is verstuurd, doch door verkeerde voorlichting door het Uwv naar de verkeerde afdeling, staat voldoende vast dat de fax wel door het Uwv is ontvangen, alleen niet door de juiste afdeling. Ter onderbouwing van het hoger beroep is een intern CNV Publieke Zaak-e-mailbericht van 23 november 2006 overgelegd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bepaalt dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat, indien niet voldaan is aan artikel 6:5, het bezwaar niet ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2. Vaststaat dat het bezwaarschrift van 5 oktober 2006 geen gronden bevat en appellante bij brief van 27 oktober 2006 in de gelegenheid is gesteld om de gronden van het bezwaar alsnog in te dienen waarbij een termijn van vier weken is gesteld, welke termijn eindigde op 24 november 2006.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is het indienen van gronden door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt mee dat, als door de geadresseerde wordt gesteld dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst van het faxbericht op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen.
4.4. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil, en ook voor de Raad staat vast, dat appellante de verzending van de gronden per fax op 24 november 2006 aan een nummer behorend bij het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.5. Ten aanzien van de partijen verdeeld houdende kwestie of het Uwv de ontvangst van het faxbericht van 24 november 2006 op een niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend overweegt de Raad het volgende. De Raad stelt voorop dat vaststaat dat de bewuste fax niet is verzonden naar het faxnummer van de afdeling bezwaar en beroep van het Uwv maar naar een faxnummer van de afdeling facilitair van het Uwv. Het Uwv heeft verklaard dat van het faxnummer van de afdeling facilitair geen faxjournaals werden en worden bijgehouden, hetgeen de Raad bij gebrek aan een noodzaak daartoe aannemelijk voorkomt.
Nu het Uwv ook niet anderszins heeft kunnen vaststellen dat er op 24 november 2006 bij zijn organisatie een fax van appellante is ontvangen, is de Raad van oordeel dat het Uwv op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend dat het Uwv het faxbericht van 24 november 2006 heeft ontvangen.
De Raad voegt hieraan toe dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat appellante door onjuiste informatie van een medewerker van het Uwv op het verkeerde been is gezet aangaande het juiste faxnummer. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de ontvangstbevestiging d.d. 9 oktober 2006 van het bezwaarschrift in de kop het faxnummer van de afdeling bezwaar en beroep vermeldt. Met het in hoger beroep overgelegde e-mailbericht van 23 november 2006 is appellante er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd om voldoende concreet te onderbouwen en daarmee aannemelijk te maken dat onder verantwoordelijkheid van het Uwv destijds aan de secretaresse van de toenmalige gemachtigde van appellante het verkeerde faxnummer is verstrekt.
4.6. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.