ECLI:NL:CRVB:2008:BD6967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2399 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieverplichtingen van een WW-gerechtigde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had appellante een korting van 20% op haar WW-uitkering opgelegd, omdat zij in de periode van 28 maart 2005 tot en met 24 april 2005 onvoldoende sollicitaties zou hebben verricht. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij wel voldoende sollicitaties heeft gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante niet heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichtingen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de korting van 20% gedurende 16 weken terecht is opgelegd. De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de betreffende periode aan de norm van één concrete sollicitatie-activiteit per week heeft voldaan.

De Raad concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat de opgelegde maatregel moet worden gematigd of dat er dringende redenen zijn om van het opleggen van de maatregel af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting op 25 juni 2008, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad aanwezig waren.

Uitspraak

07/2399 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 maart 2007, 06/5758 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juni 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr.drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2008. Namens appellante is verschenen mr.drs. Dielbandhoesing. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M. Folkers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij besluit van 14 juni 2005 heeft het Uwv appellante een korting op haar WW-uitkering opgelegd omdat zij in de periode van 28 maart 2004 (lees: 2005) tot en met 24 april 2005 onvoldoende sollicitaties zou hebben verricht. Bij beslissing op bezwaar van 1 juni 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juni 2005 ongegrond verklaard en de korting van 20% over 16 weken gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog daarbij onder meer:
“Eiseres heeft op het werkbriefje WW dat ziet op de periode 28 maart 2005 tot en met 24 april 2005 ingevuld dat zij vier sollicitaties heeft verricht. De sollicitaties betroffen volgens haar opgave schoonmaakwerkzaamheden bij vier verschillende werkgevers ([vier werkgevers]). De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder in bezwaar ingewonnen informatie volgt dat de werkgevers die eiseres in het werkbriefje heeft genoemd niet bekend zijn met concrete sollicitaties van eiseres in de betreffende periode. De stelling dat verweerder naar aanleiding van de omstandigheid dat eiseres volgens eigen zeggen bij de uitzendbureaus misschien onder haar voornaam Kate bekend is nader onderzoek had moeten verrichten, kan eiseres niet baten. Het ligt op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij de gestelde sollicitaties wel heeft verricht. Voor zover eiseres betoogt dat telefonisch informeren naar werk bij uitzendbureaus ook moet worden opgevat als een sollicitatie overweegt de rechtbank dat dit telefonisch informeren, anders dan de inschrijving bij een uitzendbureau, niet op één lijn valt te stellen met het verrichten van een concrete sollicitatie.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode 28 maart 2005 tot en met 24 april 2005 voldaan heeft aan de norm van één concrete sollicitatie-activiteit per week, zoals vastgelegd in het Sollicitatiebesluit. Eiseres heeft daardoor niet voldaan aan haar verplichting neergelegd in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. Verweerder was dan ook op grond van artikel 27, derde lid, van de WW gehouden om een maatregel op te leggen.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat elke vorm van verwijtbaarheid bij eiseres ontbreekt. De rechtbank ziet evenmin grond om aan te nemen dat deze opgelegde maatregel moet wordt gematigd, danwel om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien.”
4. Appellante heeft in hoger beroep haar bij de rechtbank ingenomen standpunt herhaald, dat zij in de periode van 28 maart 2005 tot en met 24 april 2005 wel voldoende sollicitaties heeft verricht.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Indien de werknemer deze verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. Het Maatregelenbesluit UWV bepaalt dat de korting 20% gedurende 16 weken bedraagt. De hoogte van de maatregel bedraagt 10% indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft. Ingevolge artikel 27, zesde lid, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van het door het Uwv gevoerde beleid wordt van een werkloze werknemer verwacht dat hij gemiddeld tenminste vier concrete sollicitatie-activiteiten per vier weken ontplooit.
5.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante in de in geding zijnde periode niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. De Raad onderschrijft de overwegingen van de aangevallen uitspraak in grote lijnen en deelt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de WW-uitkering van appellante terecht heeft gekort met 20% gedurende 16 weken. De Raad voegt hieraan nog toe dat de wijze waarop appellante naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaar is gehoord door het Uwv, niet in strijd is geweest met artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht en dat hij geen aanknopingspunten heeft gevonden die de veronderstelling van appellante bevestigen dat de heroverweging door het Uwv niet zonder vooringenomenheid heeft plaatsgevonden.
5.3. Het vorenstaande leidt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
RH
24/6