ECLI:NL:CRVB:2008:BD6956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3973 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 juni 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 22 november 2004 geweigerd om aan appellante een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht na afloop van de geldende wachttijd op 13 december 2004. Het bezwaar tegen dit besluit werd door het Uwv op 31 oktober 2005 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 16 mei 2008 werd appellante vertegenwoordigd door haar gemachtigde, H.J.A. Aerts, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Ambrosius. De Raad voor de Rechtspraak heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of de vaststelling van de medische beperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2007, correct was. Deze FML was opgesteld door bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen.

De Raad oordeelde dat de FML adequaat was opgesteld en dat de medische beperkingen van appellante op zorgvuldige wijze in kaart waren gebracht. De Raad vond geen aanleiding om de FML onjuist te achten, en concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juni 2008.

Uitspraak

06/3973 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 juni 2006, 05/1968 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen & Scheers Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Zowel namens appellante als door het Uwv zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde, Aerts, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 november 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 13 december 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2. Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 31 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
3.2. Gelet op de ingediende gronden en hetgeen ter zitting desgevraagd namens appellante is verklaard, is in hoger beroep uitsluitend aan de orde de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2007, opgesteld door bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen. De Raad zal zich bij zijn beoordeling dan ook beperken tot dit punt van geschil.
3.3. Namens appellante is aangevoerd dat zij zowel lichamelijke als cognitieve en psychische klachten ondervindt ten gevolge van de bij haar gediagnostiseerde ziekten als onder meer unclassified connective tissue disease (UCTD), chronisch vermoeidheidssyndroom, ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een depressie in engere zin. Het Uwv heeft ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
Door appellante is een tweetal neuro-psychiatrische rapportages van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard overgelegd waarin de noodzaak van een medische urenbeperking is aangegeven. Ook uit de informatie van D. Verbeken, psycholoog, G.A.M. Bär, psychotherapeute, en huisarts C. Hameleers valt volgens de gemachtigde van appellante op te maken dat appellante niet voltijds te belasten is met arbeid.
3.4. Namens het Uwv is door bezwaarverzekeringsarts Heeskens-Reijnen in haar rapport van 12 december 2006 opgemerkt dat bij het opstellen van de FML rekening is gehouden met de vermoeidheid, gewrichtsklachten en kwetsbare persoonlijkheid van appellante en dat de gestelde aanpassingsproblemen eerst na datum in geding zijn ontstaan. Bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft, in reactie op het neuro-psychiatrische rapport van Busard, op 17 juli 2007 gesteld dat deze laatste vooral de eigen subjectieve beleving van appellante als norm voor het stellen van belastbaarheidsgrenzen heeft genomen.
4.1. De Raad is van oordeel dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij de medische beperkingen van appellante op adequate wijze in kaart hebben gebracht. Deze artsen hebben bij hun oordeel de informatie van de behandelend sector, onder andere die van de zijde van reumatoloog P.J.C. Jacobs en het medicijngebruik van appellante betrokken. Daarnaast heeft bezwaarverzekeringsarts Heeskens-Reijnen, naar aanleiding van het spreekuurcontact van 31 maart 2005 overleg gehad met ‘ervaringsdeskundige’
P.G.M. Peeters van de reumapatiëntenvereniging. Het Uwv heeft zowel fysieke beperkingen, als beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen.
Er zijn aanvullende beperkingen gesteld voor wat betreft veelvuldige deadlines en handelingstempo. Voor een verhoogde rustbehoefte of een urenbeperking is naar het oordeel van de Raad terecht geen aanleiding gezien. In dat verband overweegt de Raad dat de aanpassingsproblematiek eerst na de datum in geding is opgekomen en dat appellante ook eerst in 2006 zich onder behandeling van de RIAGG heeft gesteld.
4.2. Naar het oordeel van de Raad kan aan het rapport van Busard niet die waarde worden toegekend die appellante daaraan toekent, nu de onderzoeksmethode van Busard te zeer de subjectieve opvatting van appellante over haar medische beperkingen tot uitgangspunt neemt.
4.3. Resumerend overweegt de Raad dat hij geen aanleiding heeft om de FML onjuist te achten, zodat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Lochs.
RB