ECLI:NL:CRVB:2008:BD6938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1753 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de plicht tot arbeidsinschakeling en verlaging van bijstand op basis van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk ongegrond werd verklaard. Het College had bij besluit van 9 februari 2006 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 25 juli 2005 ongegrond verklaard, waarbij zijn bijstand met 100% werd verlaagd voor de duur van één maand. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het College ten onrechte is afgeweken van de standaardmaatregel van 20% verlaging van de bijstand, zoals vastgelegd in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand. De Raad stelt vast dat appellant niet voldoende is geïnformeerd over de gevolgen van zijn weigering om deel te nemen aan het aangeboden IAT-project en dat de motivering van het College voor de hogere verlaging ondeugdelijk is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. De Raad herroept het besluit van 25 juli 2005 en bepaalt dat de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2005 met 20% wordt verlaagd voor de duur van één maand. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die worden begroot op € 1.288,--, en moet de gemeente Katwijk het griffierecht van € 143,-- vergoeden.

Uitspraak

07/1753 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2007, 06/2408 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk (hierna: het College)
Datum uitspraak: 8 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. Evers, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008. Voor appellant is verschenen mr. Evers. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Appellant werd bemiddeld naar de functie van vrachtwagenchauffeur. Dit traject is gestaakt nadat appellant er voor de derde keer niet in was geslaagd het grootrijbewijs te behalen. Naar aanleiding van een gesprek met zijn contactpersoon bij de Sociale Dienst op 31 maart 2005 is appellant aangemeld voor een individueel arbeidsgewenningstraject (IAT) bij Prodies Employment Services (Prodies). Op 21 juni 2005 en op 30 juni 2005 heeft appellant geweigerd om mee te gaan naar een IAT-project in Noordwijk. Naar aanleiding daarvan heeft het College bij besluit van 25 juli 2005 de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2005 met 100% verlaagd voor de duur van één maand.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het College het tegen het besluit van 25 juli 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat appellant heeft gehandeld in strijd met de verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Toepassing van de artikelen 9, aanhef en onder 3, sub b, en 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Katwijk (Maatregelenverordening) leidt in een dergelijk geval - in beginsel - tot verlaging van de bijstand met 20% voor de duur van één maand. Het College heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening wat de hoogte betreft af te wijken van de voor de betreffende gedraging aangegeven standaardmaatregel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 februari 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het College terecht met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening is afgeweken van de standaardmaatregel. De Raad zal zich tot dit geschilpunt bepalen.
4.2. Artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening bepaalt dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4.3. Anders dan de rechtbank heeft de Raad in de ter beschikking staande gegevens geen aanleiding gezien voor toepassing van deze bepaling.
4.4. Op 30 maart 2005 is appellant voorgehouden dat hij zich niet meer - uitsluitend - op chauffeurswerkzaamheden mag richten. In de omstandigheid dat appellant toen niet heeft willen reageren op hem voorgelegde vacatures in de bouw en vleeswerkende industrie heeft ertoe geleid dat appellant op 31 maart 2005 is aangeboden deel te nemen aan een IAT hetgeen hij toen heeft aanvaard. Daarin ziet de Raad geen aanleiding voor een verdergaande verlaging dan de standaardmaatregel. Datzelfde geldt voor de omstandigheden dat appellant niet is verschenen op afspraken met Prodies op 17 en 20 juni 2005. Appellant heeft deze afspraken tijdig en met opgave van redenen afgezegd waarna nieuwe afspraken zijn gemaakt. In de omstandigheid dat appellant tot twee keer toe, op 21 en 30 juni 2005, heeft geweigerd om mee te gaan naar het IAT-project ziet de Raad evenmin aanleiding voor een ophoging van de standaardmaatregel. Op 15 juni 2005 heeft appellant aangegeven dat hij alles wil doen behalve schoonmaakwerk, waarop hem door een medewerker van Prodies is medegedeeld dat hiermee rekening zal worden gehouden. Op 21 juni 2005 werd appellant gevraagd mee te gaan met de deelnemers van het IAT-project Noordwijk die opruim- en schoonmaakwerkzaamheden rond de uitvalswegen zouden gaan verrichten. Dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat ook hij schoonmaakwerk zou moeten verrichten acht de Raad begrijpelijk. Op 30 juni 2005 is appellant tijdens een gesprek waarbij ook een medewerker van Prodies aanwezig was door de contactambtenaar van de sociale dienst meegedeeld dat hij alle werk dat Prodies hem aanbiedt dient te accepteren op straffe van een maatregel. Hij heeft toen opnieuw geweigerd mee te gaan naar het IAT-project.
4.5. De grief van appellant treft derhalve doel. Het besluit van 9 februari 2006 berust naar het oordeel van de Raad dan ook op een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 9 februari 2006 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
4.6. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2005 wordt verlaagd met 20% voor de duur van één maand onder herroeping van het besluit van 25 juli 2005.
4.7. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 9 februari 2006;
Herroept het besluit van 25 juli 2005;
Bepaalt dat de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2005 wordt verlaagd met 20% voor de duur van één maand;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Katwijk aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Katwijk het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) W. Altenaar.
OA