ECLI:NL:CRVB:2008:BD6508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3293 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsbesluit toekenning studiefinanciering en de gevolgen van onjuiste gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de toekenning van studiefinanciering aan een betrokkene die niet de nationaliteit van een EU-lidstaat heeft, maar in Nederland woonde. De betrokkene had eerder studiefinanciering ontvangen op basis van een verblijfsdocument, maar de IB-Groep herzag deze toekenning op basis van onjuiste gegevens. De rechtbank oordeelde dat de IB-Groep niet voldoende had gemotiveerd waarom de herziening plaatsvond en verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt in hoger beroep dat de IB-Groep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er te veel studiefinanciering was toegekend. De Raad stelt vast dat de betrokkene onjuiste informatie had verstrekt over de datum waarop hij zijn verblijfsvergunning had ontvangen. De Raad bevestigt dat de IB-Groep binnen de wettelijke termijn van 18 maanden het herzieningsbesluit heeft genomen en dat het beleid van de IB-Groep om herzieningen te baseren op artikel 7.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) niet kennelijk onredelijk is.

De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot afwijking van het beleid van de IB-Groep. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de betrokkene en de gevolgen van onjuiste gegevens voor de toekenning van studiefinanciering.

Uitspraak

07/3293 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 mei 2007, 06/2009 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
appellante.
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Appellante was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.B. Hilwig, kantoorgenoot van mr. Van Zantvoort.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft niet de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie en woonde ten tijde in dit geding van belang in Nederland.
1.2. Bij besluit van 18 maart 2005 is betrokkene op basis van een tot 16 september 2005 geldige verblijfsaantekening door appellante – voor het verkrijgen van studiefinanciering – gelijkgesteld met een Nederlander en is hem studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) toegekend over de periode van april 2005 tot en met september 2005. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
1.3. Op 13 december 2005 heeft betrokkene op appellantes Regiokantoor Amsterdam een verblijfsdocument getoond met een geldigheidsduur tot 24 augustus 2006. Vervolgens heeft appellante bij besluit van 17 december 2005 studiefinanciering aan betrokkene toegekend over de periode van januari 2006 tot en met juni 2006. Tegen dit besluit heeft betrokkene evenmin bezwaar gemaakt.
1.4. Bij e-mail van begin maart 2006 heeft betrokkene appellante verzocht om hem ook studiefinanciering toe te kennen over de periode van oktober 2005 tot en met december 2005. Daarbij heeft betrokkene aangegeven dat hij zijn verblijfsvergunning niet eerder dan in december 2005 aan appellante heeft getoond, omdat hij die vergunning niet eerder van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontvangen heeft.
1.5. Appellante heeft het onder 1.4. vermelde verzoek bij besluit van 4 maart 2006 gehonoreerd.
1.6. Bij besluit van 10 maart 2006 (hierna: het herzieningsbesluit) heeft appellante het onder 1.5. vermelde besluit herzien en volledig ongedaan gemaakt.
1.7. De door betrokkene tegen het herzieningsbesluit ingediende bezwaren zijn bij besluit op bezwaar van 22 mei 2006 (hierna: het besluit op bezwaar) ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat het herzieningsbesluit berust op artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de WSF 2000. Verder heeft appellante aangegeven dat geen aanleiding is gezien om toepassing te geven aan de in artikel 11.5 van de WSF 2000 neergelegde hardheidsclausule.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, een en ander met de opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en met aanvullende beslissingen inzake griffierecht en proceskosten. Daartoe is in hoofdzaak overwogen dat niet is gebleken dat de toepassing die appellante heeft gegeven aan artikel 7.1 van de WSF 2000 is gebaseerd op een belangenafweging, zodat het besluit op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering.
3.1. Appellante heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen. Daartoe is in hoofdzaak aangevoerd dat appellante bij de uitoefening van de bevoegdheid om op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de WSF 2000 tot herziening over te gaan een beleid voert dat inhoudt dat indien te veel studiefinanciering is toegekend altijd volledig wordt herzien, tenzij appellante meerdere malen een fout heeft gemaakt bij de verwerking van dezelfde gegevens, terwijl het de belanghebbende redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat er sprake was van een onjuist besluit. De Raad heeft in diverse uitspraken dit beleid niet kennelijk onredelijk geoordeeld. Uit deze rechtspraak volgt naar de opvatting van appellant dat indien, zoals in het onderhavige geval, te veel studiefinanciering is toegekend en appellante niet bij herhaling een fout heeft gemaakt bij de verwerking van dezelfde gegevens, het herzieningsbesluit zonder nadere belangenafweging en motivering kan worden gebaseerd op artikel 7.1, eerste lid, en het tweede lid, aanhef en onder c, van de WSF 2000.
3.2. Betrokkene heeft zich in hoger beroep achter de overwegingen en het oordeel van de rechtbank geschaard. Daarbij is benadrukt dat het onder 1.4. vermelde verzoek om studiefinanciering toe te kennen over de periode oktober 2005 tot en met december 2005 niet is aan te merken als een aanvraag waarop artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, zodat betrokkene niet gehouden was om nova te vermelden. Daarnaast is door betrokkene naar voren gebracht dat het herzieningsbesluit voor hem ingrijpende gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft. Zo kon betrokkene de huur en het collegegeld niet meer betalen, is hij wegens wanbetaling uit zijn kamer gezet en komt hij nog altijd niet in aanmerking voor woonruimte. Verder heeft betrokkene noodgedwongen dure leningen af moeten sluiten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In artikel 3.21, tweede lid, van de WSF 2000 is bepaald dat studiefinanciering niet wordt toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag. Appellantes onder 1.3. vermelde beslissing om betrokkene op diens aanvraag van december 2005 vanaf januari 2006 studiefinanciering toe te kennen is met deze dwingendrechtelijke bepaling in overeenstemming, doch appellantes onder 1.5. vermelde beslissing om betrokkene ook studiefinanciering toe te kennen over de periode oktober 2005 tot en met december 2005 is dat niet.
4.5. Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de WSF 2000 kan de IB-Groep een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien. In artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de WSF 2000 is - voor zover in dit geding van belang - bepaald dat een zodanige herziening plaatsvindt op grond van het feit dat te veel studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. Verder is in artikel 7.1, derde lid, van de WSF 2000 bepaald dat een herziening als de onderhavige uitsluitend kan geschieden met inachtneming van een uiterste termijn van
18 maanden.
4.6.1 De Raad stelt allereerst vast dat appellante het herzieningsbesluit heeft genomen binnen de in artikel 7.1, derde lid, van de WSF 2000 vermelde toepasselijke termijn.
4.6.2. Verder is de Raad van oordeel dat appellante zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij het oorspronkelijke besluit te veel studiefinanciering aan betrokkene is toegekend op basis van onjuiste gegevens. Daartoe overweegt de Raad dat aan het oorspronkelijke besluit een e-mail van betrokkene ten grondslag ligt waarin hij heeft aangegeven dat hij zijn verblijfsvergunning niet eerder dan in december 2005 aan appellante heeft getoond, omdat hij haar niet eerder van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontvangen heeft. Uit onderzoek van appellante is evenwel gebleken dat de betreffende verblijfsvergunning reeds op 28 september 2005 aan betrokkene is uitgereikt. De stelling van betrokkene dat hij de verblijfsvergunning pas in december 2005 heeft ontvangen is dus niet juist.
4.6.3. Ten aanzien van het beleid dat appellante voert bij de uitoefening van de bevoegdheid om op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de WSF 2000 tot herziening over te gaan, heeft de Raad in eerdere uitspraken geoordeeld dat dit niet kennelijk onredelijk is. De Raad wijst in dit verband op zijn - ook door appellante aangehaalde - uitspraak van 21 juli 2006, 04/6335 WSF (LJN: AY5150). Uit deze vaste rechtspraak volgt dat, indien op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens te veel studiefinanciering is toegekend, maar appellante niet bij herhaling een fout heeft gemaakt bij de verwerking van dezelfde gegevens, het herzieningsbesluit in de regel zonder meer mag worden gebaseerd op artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de WSF 2000.
4.6.4. Betrokkene heeft niet gesteld dat appellante meerdere malen een fout heeft gemaakt bij het verwerken van dezelfde gegevens. Het besluit op bezwaar is mitsdien in overeenstemming met vermeld beleid. Betrokkene heeft evenmin gesteld dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan appellante in het onderhavige geval niet onverkort aan haar beleid had mogen vasthouden. Dat het herzieningsbesluit voor betrokkene ingrijpende gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft, acht de Raad in het thans voorliggende kader geen bijzondere omstandigheid.
4.6.5. Gelet op het voorgaande komt de Raad tot het oordeel dat in wat door betrokkene naar voren is gebracht geen grond is gelegen om het besluit op bezwaar onrechtmatig te achten. Het besluit op bezwaar is niet strijdig met de wet en evenmin met het op basis van die wet gevoerde beleid, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die noopten of aanleiding gaven tot afwijking van dat beleid.
5. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep doel treft. Daarom zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd en zal het beroep van betrokkene ongegrond worden verklaard.
6. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ