ECLI:NL:CRVB:2008:BD6493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/231 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die sinds 1986 wegens rugklachten arbeidsongeschikt was, betwistte de medische grondslag van de intrekking. De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.G. Muller. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de Raad heeft het onderzoek heropend om een orthopedisch chirurg als deskundige te benoemen. De deskundige, dr. R.M. Bloem, heeft na onderzoek geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit correct was. Appellante heeft de bevindingen van dr. Bloem betwist, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies van het Uwv konden weerleggen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat het beroep vergeefs was ingesteld. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan op 26 juni 2008.

Uitspraak

03/231 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 december 2002, 02/308 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.G. Muller, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2005. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Muller voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Scholten.
Omdat naar het oordeel van de Raad het onderzoek niet volledig was geweest, heeft de Raad het onderzoek heropend.
Bij brief van 18 april 2005 heeft de Raad aan partijen medegedeeld voornemens te zijn een orthopedisch chirurg als deskundige te benoemen. Aan partijen is de gelegenheid geboden te reageren op de bijgevoegde vraagstelling aan de deskundige.
Bij brief van 20 juni 2005 heeft de Raad dr. R.M. Bloem, orthopedisch chirurg in het Reinier de Graaf Gasthuis in Delft, tot deskundige benoemd. Bij brief gedateerd
29 november 2005 heeft dr. Bloem zijn rapport aan de Raad aangeboden.
Bij brief van 10 maart 2006 heeft mr. Muller op het rapport van dr. Bloem gereageerd.
Op verzoek van de Raad heeft dr. Bloem op de door mr. Muller naar voren gebrachte gestelde punten gereageerd.
Bij brief van 9 november 2007 heeft mr. E.C. Weisenfeld, advocaat te Haarlem, zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellante.
Het geding is opnieuw ter zitting behandeld op 15 mei 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
Aan de uitspraak van de rechtbank, waarbij appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 15 december 1986 wegens rugklachten uitgevallen voor haar werk als horecamedewerkster bij [naam werkgever] te [plaatsnaam]. Met ingang van 17 oktober 1997 is aan eiseres een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100%. De rechtbank heeft in de uitspraak van
18 oktober 1995, mede op basis van de conclusies van door haar ingeschakelde deskundigen, verweerders besluiten inzake intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vernietigd. In het kader van een herbeoordeling is eiseres op 5 juli 2001 door de verzekeringsarts onderzocht. De verzekeringsarts heeft op grond van de bevindingen uit het lichamelijk onderzoek ten aanzien van eiseres beperkingen aangenomen die verband houden met haar rugklachten. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in een belastbaarheidspatroon, waarbij geen uren beperkingen is aangenomen. Eiseres moet gezien haar beperkingen in staat zijn haar beperkingen in staat zijn om lichte, overwegend zittende werkzaamheden onder psychische niet te belastende omstandigheden te verrichten. Mede op basis van deze gegevens heeft de arbeidsdeskundige op 6 augustus 2001 gerapporteerd. De arbeidsdeskundige heeft aan eiseres een aantal functies geduid en de resterende verdiencapaciteit berekend. De resterende verdiencapaciteit van eiseres afgezet tegen het maatmanloon heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake is van loonverlies, hetgeen overeenkomt met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts de beschikking gehad over door eiseres verstrekte informatie van de behandelend fysiotherapie, H. de Waal. De bezwaarverzekeringsarts is in het rapport van 7 januari 2002, mede op grond van een lichamelijk onderzoek, tot de conclusie gekomen dat niet kan worden gesteld dat de door de primair oordelend verzekeringsarts aangegeven beperkingen kennelijk onjuist zijn. In overleg met de bezwaararbeidsdeskundige werden achter enkele functies voor eiseres niet passend geacht. Het gaat om de functies van portier (fb-code 5992) samensteller metaalproducten (fb-code 8463) en parkeercontroleur (fb-code 5897). De bezwaararbeidsdeskundige is in het rapport van 21 december 2001 op grond van de vijf resterende functies overgegaan tot een arbeidskundige heroverweging. Een schatting op basis van de resterende functies heeft eveneens tot uitkomst een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
In beroep is door appellante het opgestelde belastbaarheidspatroon bestreden. Volgens appellante is door het Uwv ten onrechte geconcludeerd dat zij in staat is om arbeid te verrichten. Appellante heeft erop gewezen dat haar medische situatie onveranderd is. Door haar is aangevoerd dat de inhoud van de eerdere expertise door de revalidatiearts Dubbelman ten onrechte is gepasseerd en dat het Uwv ten onrechte geen medische expertise heeft laten verrichten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Appellante is zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzocht. Laatstgenoemde heeft uitvoerig gemotiveerd op grond van welke overwegingen hij tot een ander medisch oordeel is gekomen dan Dubbelman in 1992. Nu van de kant van appellante geen - nieuwe - medische gegevens zijn ingebracht die het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts weerspreken, is er geen grond het opgestelde belastbaarheidspatroon niet voor juist te houden. Na te hebben vastgesteld dat het bestreden besluit ook op arbeidskundige gronden stand kan houden heeft de rechtbank het beroep verworpen.
In hoger beroep heeft appellante haar grief herhaald dat de eerdere expertise van Dubbelman ten onrechte is gepasseerd. Namens appellante is verder een rapport van de behandelend orthopedisch chirurg A.H. de Haas van Dorsser in het geding gebracht. In een rapport gedateerd 21 december 2004 schrijft De Haas van Dorsser dat hij zich in algemene zin kan vinden in het betoog van de verzekeringsarts R.M. Hulst van 7 januari 2004, zij het met enige reserve waar een uitgebreider arbeidsdeskundigenrapport niet voorhanden was c.q. niet werd toegezonden.
Na behandeling van het geschil ter zitting van de Raad van 11 maart 2005, heeft de Raad het onderzoek heropend en de orthopedisch chirurg dr. R.M. Bloem benoemd tot deskundige. Appellante is lichamelijk onderzocht. Daarnaast heeft röntgenonderzoek plaatsgevonden. In een rapport van 29 november 2005, mede-ondertekend door de arts-assistent orthopedie dr. E.M. Ooms, concludeert dr. Bloem dat hij zich kan verenigen met de belastbaarheid van appellante als vastgesteld door de verzekeringsarts. Verder wordt appellante in staat geacht tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies.
Bij brief van 10 maart 2006 heeft mr. Muller de rapportage van dr. Bloem gemotiveerd bestreden. Opgemerkt wordt dat door dr. Bloem geen aandacht is gegeven aan de zeer klemmend aanwezige geschilpunten over de belastbaarheid. Dit betreft met name de aspecten reiken, torderen en buigen.
Desgevraagd heeft dr. Bloem bij schrijven van 29 mei 2006 op de door mr. Muller aangekaarte punten gereageerd. Voorop wordt gesteld dat wel degelijk een uitspraak is gedaan over de belastbaarheid van appellante, in die zin dat de vastgestelde belastbaarheid zoals omschreven in de gedingstukken B9, B10 en B11-83 wordt onderschreven. Vervolgens wordt door dr. Bloem uitvoerig en gemotiveerd ingegaan op de meer specifieke door mr. Muller aan de orde gestelde aspecten van de belastbaarheid. Geconcludeerd wordt dat op al deze aspecten de belastbaarheid correct is vastgesteld.
Een door de gemachtigde aangekondigd rapport van een onderzoek van appellante verricht door Heliomare te Wijk aan Zee, is aan de Raad niet toegezonden.
Het gaat in het onderhavige geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank met recht het beroep tegen het besluit van 8 januari 2002 ongegrond heeft verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 9 augustus 2001, bij welk besluit de uitkering van appellante ingevolge de WAO met ingang van 7 oktober 2001 is ingetrokken.
De Raad oordeelt hierover als volgt.
Op verzoek van de Raad heeft de orthopedisch chirurg dr. Bloem verslag en advies aan de Raad uitgebracht. In zijn rapport van 29 november 2005 heeft dr. Bloem, op basis van een onderzoek van appellante, aangegeven dat het bestreden besluit rust op een correcte medische grondslag. De namens appellante tegen dit rapport ingebrachte bezwaren zijn door dr. Bloem bij zijn schrijven van 29 mei 2006 uitvoerig en gemotiveerd weerlegd. De Raad ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist zou zijn. Daarvan uitgaande stelt de Raad vast dat de geselecteerde functies voor appellante als passend zijn aan te merken.
De Raad concludeert dat het beroep vergeefs is ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) C. de Blaeij.
OA