ECLI:NL:CRVB:2008:BD6377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5525 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% wegens psychische klachten. Echter, per 18 augustus 2005 werd deze uitkering ongewijzigd voortgezet, maar met ingang van 11 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn medische beperkingen, met name op het gebied van lopen, niet correct waren ingeschat. Hij voerde aan dat de functie van postbode ongeschikt voor hem was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet onzorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de voetklachten van appellant en het gebruik van orthopedisch schoeisel voldoende waren meegewogen in de medische beoordeling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet voldoende objectieve medische gegevens had overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de belasting in de functie van bezorger/postbode binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid viel.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2008.

Uitspraak

06/5525 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 augustus 2006, 05/2315 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 20 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Degelink, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 9 december 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wegens psychische klachten.
Bij besluit van 24 juni 2005 is die uitkering met ingang van 18 augustus 2005 ingetrokken, omdat appellant vanaf die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 november 2005 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard. Per 18 augustus 2005 is de uitkering ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 11 januari 2006 is de uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de medische beperkingen van appellant op een onjuiste wijze zouden zijn vastgesteld. Ten aanzien van de geduide functies is naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv voldoende gemotiveerd waarom appellant in staat wordt geacht deze functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich evenals in beroep op het standpunt gesteld dat zijn medische beperkingen op het gebied van lopen zijn onderschat en dat de functie van postbode ongeschikt voor hem is.
4.1. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onzorgvuldig te achten. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 28 april 2005 en van de bezwaarverzekeringsarts van 7 oktober 2005 valt af te leiden dat de voetklachten van appellant en het feit dat hij orthopedisch schoeisel voorgeschreven heeft gekregen, hebben meegewogen bij de medische beoordeling van appellant.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van hetgeen in bezwaar is aangevoerd de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt en een urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week vastgesteld.
4.2. Ingevolge de FML van 13 oktober 2005 wordt appellant licht beperkt geacht voor lopen (kan ongeveer een half uur achtereen lopen (ommetje)) en lopen tijdens het werk (kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uren) lopen).
In de functie bezorger/postbode die aan appellant is voorgehouden, wordt maximaal 3 uur per dag gewerkt, waarbij volgens de functiebeschrijving zoals nader toegelicht door de arbeidskundig analist steeds in periodes tot ongeveer 5 minuten wordt gelopen, afgewisseld met enkele minuten fietsen.
Hieruit volgt dat de belasting op het gebied van lopen in de functie van bezorger/postbode valt binnen de voor appellant aangegeven belastbaarheid op het gebied van lopen tijdens het werk. Ook overigens is in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 en 22 november 2005 naar het oordeel van de Raad afdoende toegelicht dat appellant met de in de aangepaste FML van 13 oktober 2005 aangenomen beperkingen in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies van wikkelaar (Sbc-code 267050), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en bezorger/postbode (Sbc-code 111230) voor halve dagen te verrichten.
4.3. De Raad onderschrijft mitsdien de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.4. Uit de stelling van appellant dat hij geen uur per dag kan lopen volgt niet dat niet op voldoende wijze rekening is gehouden met zijn beperkingen. Appellant heeft zijn stelling niet onderbouwd met objectief medische gegevens. Het feit dat appellant zich op 1 februari 2006 tot zijn huisarts heeft gewend met pijnklachten aan zijn voeten en door hem is verwezen naar een revalidatie-arts voor onderzoek en behandeling, biedt in dat opzicht onvoldoende aanknopingspunten.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) A. Wit
JL