ECLI:NL:CRVB:2008:BD6367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- I.R.A. van Raaij
- C.P.M. van de Kerkhof
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn WAO-uitkering per 10 januari 2005 had ingetrokken. Appellant, geboren in 1952, was eerder arbeidsongeschikt verklaard na uitval door handklachten. Het Uwv had in een herbeoordeling vastgesteld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Raad concludeerde dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzicht gaven in de beperkingen van appellant en dat de geselecteerde functies, zoals productiemedewerker, passend waren. De Raad oordeelde dat het Uwv in de fase van hoger beroep adequaat had toegelicht hoe de belasting in de functies zich verhoudt tot de beperkingen van appellant.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat appellant materieel gezien terecht als 15 tot 25% arbeidsongeschikt was geacht. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 7,64. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.G. Rottier als voorzitter en I.R.A. van Raaij als griffier.