ECLI:NL:CRVB:2008:BD6363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3129 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlaging WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de verlaging van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voorheen als caissière werkte, ontving sinds 8 december 1999 een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling op 14 januari 2005, werd haar uitkering per 24 februari 2005 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in bezwaar, wat leidde tot een gegrondverklaring van haar bezwaar en een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25%.

De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het besluit van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde appellante dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat zij medisch gezien niet geschikt was voor de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende inzicht boden in de geschiktheid van appellante voor de functies.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2008.

Uitspraak

06/3129 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2006, 05/4804 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. drs. A.J. Verdonk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante, die laatstelijk gedurende 40 uur per week werkzaam was als caissière, is met ingang van 8 december 1999 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 14 januari 2005 is in het kader van de vijfdejaarsherbeoordeling de WAO-uitkering van appellante per 24 februari 2005 ingetrokken, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Het door appellante tegen het besluit van 14 januari 2005 ingediende bezwaar is bij besluit van 20 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard; daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 februari 2005 nader vastgesteld op 15 tot 25%. Blijkens de gedingstukken ligt aan het bestreden besluit ten grondslag het standpunt van het Uwv dat appellante met lichamelijke en psychische beperkingen, als neergelegd in de FML, geschikt is voor het vervullen van functies waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat een mate van arbeidsongeschiktheid van 15,59% resteert.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en appellante vanuit medisch oogpunt geschikt bevonden voor de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies. Het beroep is dientengevolge ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante - evenals in beroep - gesteld dat het Uwv de ernst en omvang van haar beperkingen heeft onderschat en dat zij, in het verlengde hiervan, medisch gezien niet geschikt is voor de geselecteerde functies. Volgens appellante is door het Uwv niet alle relevante medische informatie opgevraagd respectievelijk meegewogen. Bedoelde informatie is door appellante alsnog in het geding gebracht.
4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat aan het bestreden besluit een zorgvuldige medische voorbereiding ten grondslag ligt. De medische beoordeling berust op bevindingen bij anamnese en onderzoek van de verzekeringsarts M. Verdenius, in bezwaar aangevuld door de bezwaarverzekeringarts E.H. Groenewegen, en op desgevraagd verkregen informatie van de behandelaar van GGZ d.d. 22 juni 2004.
Aanvullend heeft de verzekeringsarts getracht informatie te verkrijgen van de huisarts, doch deze heeft niet gereageerd.
De bezwaarverzekeringsarts kon naar het oordeel van de Raad op grond van de ter beschikking staande gegevens tot een verantwoorde oordeelsvorming komen. De Raad merkt in dit verband op dat van de zijde van appellante in bezwaar geen medische informatie was overgelegd.
4.2. De Raad overweegt vervolgens dat hij, wat betreft de voor appellante op de datum in geding geldende medische beperkingen, evenals de rechtbank, geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van enerzijds de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts als neergelegd in hun rapportages en anderzijds de beperkingen zoals deze zijn weergegeven in de FML. In de in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante ten tijde in geding heeft overschat. De Raad kan zich verenigen met de reactie van de bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg van 7 juli 2006 aangaande deze medische gegevens.
De Raad voegt hieraan toe dat het rapport van de longarts G. Visschers van 2 mei 2002 geen objectief medische gegevens bevat waaruit kan worden afgeleid dat het Uwv de voor appellante geldende beperking op aspect 3.6 in de FML heeft onderschat.
4.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat de schatting is gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), produktiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en textielproductenmaker (SBC-code 111160). Als reservefuncties zijn geselecteerd de functies produktiemedewerker confectie (SBC-code 272042) en wikkelaar (SBC-code 267050).
De Raad is van oordeel dat het Uwv met de in beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige F. van Kempen van 5 december 2005 tezamen met de in hoger beroep ingediende rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige R.H. Boel van
22 februari 2008 toereikend heeft gemotiveerd waarom vier van de vijf voor de schatting geselecteerde functies vanuit medisch oogpunt geschikt kunnen worden geacht voor appellante. Ten aanzien van de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) is de Raad er niet van overtuigd geraakt dat deze functie binnen appellantes mogelijkheden valt. In deze functie is sprake van een, voor appellante maximale, zitbelasting van 1 uur aaneengesloten terwijl gezien het resultaat functiebeoordeling waaruit blijkt van voetpedaalbediening, niet valt in te zien dat binnen dat uur aaneengesloten zitten wordt voldaan aan de voor appellante geldende voorwaarde dat er een mogelijkheid tot vertreden respectievelijk een mogelijkheid tot afwisseling met lopen/staan bestaat.
De Raad overweegt dat het buiten beschouwing laten van de functie textielproductenmaker geen gevolgen heeft voor de schatting, nu in plaats van die functie een van de beide reservefuncties als grondslag voor de schatting kan dienen, waarmee onveranderd indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% bestaat.
4.4. De Raad is verder van oordeel dat, nu eerst in hoger beroep met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Boel een voldoende inzichtelijke toelichting en motivering is verkregen ten aanzien van de geschiktheid van appellante vanuit medisch oogpunt voor de functies, er aanleiding bestaat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen, maar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
4.5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en van € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand
blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) E.M. de Bree.
JL