ECLI:NL:CRVB:2008:BD6291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4486 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ANW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellante had een nabestaanden- en een halfwezenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in 2000. De Svb had in 2001 een uitkering toegekend, maar deze beëindigd in 2001 omdat appellante niet meer voldeed aan de voorwaarden van de ANW. De Svb concludeerde dat appellante niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt was, na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellante niet als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Raad merkte op dat de verzekeringsarts de medische gegevens van appellante zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van de Svb konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 juli 2008.

Uitspraak

06/4486 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2006, 05/163 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.F. Starmans, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2008. Mr. Starmans heeft bericht gezonden dat namens appellante niemand zal verschijnen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft bij de Svb een nabestaanden- en een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 23 april 2000.
1.2. Bij besluit van 29 maart 2001 heeft de Svb aan appellante met ingang van april 2000 een ANW-nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering toegekend.
1.3. Bij besluit van 29 maart 2001 heeft de Svb de ANW-nabestaandenuitkering en halfwezenuitkering beëindigd op 31 maart 2001 op de grond dat appellante niet meer voldeed aan de voorwaarden van artikel 14 van de ANW, aangezien haar jongste kind op die datum de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Daarbij is aangegeven dat op verzoek van appellante onderzocht kan worden of zij op grond van arbeidsongeschiktheid recht heeft op een nabestaandenuitkering.
1.4. Naar aanleiding van de namens appellante toegezonden medische gegevens heeft de Svb vervolgens een nader onderzoek laten verrichten door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat - met inachtneming van enkele beperkingen in verband met maag-, slokdarm- en herniaklachten - appellante geschikt is voor een aantal functies.
2.1. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 26 augustus 2003 aan appellante meegedeeld dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering, omdat zij niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt is.
2.2. Bij beslissing op bezwaar van 30 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het door appellante ingediende bezwaar tegen het besluit van 26 augustus 2003 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, hoewel het medisch onderzoek te wensen over laat, er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om te concluderen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven nu appellante heeft nagelaten medische gegevens over te leggen. De overgelegde stukken geven geen twijfel aan de resultaten van het onderzoek.
4. In hoger beroep is namens appellante betoogd dat de rechtbank onvoldoende motiveert hoe zij tot de conclusie komt dat het bestreden besluit gehandhaafd kan worden, na de constatering dat het medisch onderzoek te wensen over laat. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat uit een medische verklaring van dr. Bouhadjeb kan worden afgeleid dat er sprake van een chronische ziekte en dat zij geen fysieke inspanning kan verrichten. Tevens heeft zij aangegeven dat de Svb bij twijfel opdracht had moeten geven tot een nadere medische keuring, waartoe zij altijd bereid is geweest. Ten slotte is appellante van mening dat de conclusie van de rechtbank dat zij heeft nagelaten medische gegevens over te leggen, onjuist is.
De Raad overweegt het volgende.
5. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd met ingang van 1 april 2001 een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen omdat zij niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt is. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en of de vastgestelde belastbaarheid op dat onderzoek kan worden gebaseerd.
5.1. De Raad ziet geen aanleiding om met betrekking tot de vastgestelde belastbaarheid tot een ander oordeel te komen dan de Svb. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts J. Toppen de gestelde diagnoses van de arts waarbij appellante zich onder behandeling heeft gesteld, volledig heeft overgenomen en aan zijn rapportage van 3 maart 2003 ten grondslag heeft gelegd. Gelet op de aard en inhoud van de medische verklaringen van dr. Bouhadjeb van 22 juni 2001, de daarbij behorende onderzoeksgegevens, en zijn verklaring van 16 september 2003 ziet de Raad geen aanleiding voor de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ontoereikend is geweest. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat haar gezondheidstoestand onjuist is beoordeeld.
5.2. De Raad merkt op dat namens appellante geruime tijd is gesteld dat nog meer medische stukken zouden worden opgestuurd en dat daartoe ook de gelegenheid is geboden. Bij schrijven van 27 oktober 2004 heeft de gemachtigde van appellante zelf aangegeven dat de uit Marokko verkregen nadere informatie echter geen aanleiding geeft tot het indienen van nadere gronden.
6. De Raad is met de rechtbank dan ook van oordeel dat de Svb zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet als arbeidsongeschikt in de zin van de ANW kan worden aangemerkt.
7. Met betrekking tot hetgeen door de gemachtigde van de Svb tijdens de zitting is opgemerkt ten aanzien van de actualiseringsdata van de functies, stelt de Raad vast dat, gelet op de relevante datum in geding zijnde 1 april 2001, in rechte geen sprake is van ontoereikende actualiteit van de geduide functies.
8. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) C. de Blaeij.
IJ