tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 31 mei 2006, 05/1730 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 juni 2008
Namens appellante heeft mr. N.A.H.M. Fiori, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Appellante is niet verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
1.1. Appellante was werkzaam als leidinggevende in de thuiszorg voor 19,64 uur per week. Op 27 december 2000 heeft zij haar werkzaamheden moeten staken in verband met een longontsteking. Daarnaast had zij psychische klachten. Later zijn daar klachten verband houdende met de ziekte van Bechterev en colitus ulserosa bijgekomen. Per einde wachttijd is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% welke onder toepassing van artikel 44 van de WAO werd uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante is nadien behoudens een korte tijdspanne waarin zij volledig arbeidsongeschikt beschouwd werd in verband met de ziekte van Bechterev werkzaam geweest in haar eigen werk naar een wisselend aantal uren. Uiteindelijk ontving zij per 1 maart 2004, onder gelijktijdige beëindiging van de toepassing van artikel 44 van de WAO, een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Zij werkte op dat moment 16 uur per week in haar eigen werk.
1.2. Bij besluit van 23 februari 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 22 april 2005 ingetrokken.
1.3. Het door appellante tegen dat besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 28 september 2005 ongegrond verklaard. Appellante is daarbij primair geschikt geacht voor haar eigen werk, subsidiair werd zij in staat geacht gangbaar werk te verrichten.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangegeven van mening te zijn dat er ten onrechte geen medische urenbeperking is aangenomen; volgens appellante dient daarvan uit preventief oogpunt sprake te zijn. Zij acht zich zelf in staat haar eigen werk maximaal 16 uur per week te verrichten. Verder heeft appellante aangevoerd dat de overschrijdingen in de SBC-codes ( aangeduid met een “M”) ten onrechte niet zijn gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige en meer algemeen dat de schatting gebaseerd op de nieuwe release van het Claimbeoordelings-en Borgingssysteem (CBBS) nog steeds niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid, toetsbaarheid en verifieerbaarheid.
3.2. Het Uwv heeft hierop in het verweerschrift aangegeven dat het slechts gaat om de vraag of de feitelijke uren die appellante thans in haar maatgevende functie werkzaam is, te weten 16 uren per week, het maximaal haalbare is of dat de uitbreiding naar de oorspronkelijke omvang van 19,64 uur per week toelaatbaar is. Het Uwv is hieromtrent van mening dat de onderliggende medische stukken geen steun bieden voor de opvatting van appellante dat die uitbreiding voor haar te belastend zou zijn. Er van uitgaande dat een arbeidsomvang van 19,64 uur haalbaar is, is, rekening houdende met de gestelde beperkingen, volgens het Uwv terecht geoordeeld dat appellante in staat is haar maatgevende arbeid volwaardig te verrichten. Volgens het Uwv wordt aan de toetsing van de geduide functies dan ook niet toegekomen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Naar vaste jurisprudentie van de Raad geldt als hoofdregel dat geschiktheid voor het eigen werk geen arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO doet veronderstellen.
4.2. In het kader van de onderhavige herbeoordeling heeft de verzekeringsarts K. Hulsmans appellante op 28 januari 2005 onderzocht en een anamnese afgenomen. Tevens heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht. De verzekeringsarts is op basis hiervan tot de conclusie gekomen dat appellante in staat geacht moet worden tot het verrichten van duurzame arbeid op de vrije arbeidsmarkt. De verzekeringsarts heeft daarbij onder meer aangegeven dat appellante beperkt is voor nek- en rugbelastende arbeid, dat de statische belasting beperkt is en dat een regelmatige afwisseling van houding is aangewezen. De verzekeringsarts heeft een urenbeperking niet aangewezen geacht. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vervolgens neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 januari 2005.
De bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich daarbij mede gebaseerd op de medische informatie van reumatoloog E.J.L. Heuft-Dorenbosch van 16 juni 2005 en van internist G. Houtmeyers van 7 december 2004 en 3 augustus 2005. Deze laatste heeft daarin aangegeven dat hij appellante op 30 november 2004 voor het laatst gezien heeft en dat hij er van uit gaat dat het goed met haar gaat. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat er sprake is van een gestabiliseerd klinisch beeld waarbij appellante ondanks haar bezwaren kennelijk in staat is haar werk structureel en betekenisvol te combineren met haar gezins-, huishoudelijke en sociale activiteiten. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat haar eigen werk fysiek niet inspannend is en past binnen de kwalitatieve beperkingen zoals die zijn vastgesteld. Op basis van dit feitelijke functioneren is er volgens de bezwaarverzekeringsarts in strikt medisch opzicht geen reden waarom zij haar eigen werk in plaats van 4 keer 4 uur per week niet ook 5 keer 4 uur per week zou kunnen doen. Persoonlijke overwegingen van appellante om 4 keer 4 uur per week te werken kunnen volgens de bezwaarverzekeringsarts geen rol spelen en vormen volgens de bezwaarverzekeringsarts dan ook geen medisch argument om haar maatmanarbeid niet in de oorspronkelijke vorm te kunnen of mogen verrichten.
4.3. De Raad ziet in hetgeen van de kant van appellante naar voren is gebracht geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat zij haar eigen werk op vijf dagen per week gedurende vier uur per dag zou kunnen doen. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie leiden. Zij moet dan ook in staat geacht worden haar maatgevende arbeid volwaardig te kunnen verrichten. Een en ander brengt naar het oordeel van de Raad met zich dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Aan een toetsing van de geschiktheid van de geduide functies wordt derhalve niet toegekomen.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.