ECLI:NL:CRVB:2008:BD6261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1639 WWB, 07/1641 WWB, 07/3243 WWB, 07/3244 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkeringen na ontvangst van erfenis

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. Appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben een nalatenschap ontvangen na het overlijden van de moeder van appellante op 21 juni 2004. Het College heeft op 26 oktober 2005 besloten de bijstand van appellanten met ingang van 1 oktober 2005 in te trekken, omdat zij over voldoende middelen beschikten om in hun levensonderhoud te voorzien. Tevens heeft het College de kosten van bijstand over de periode van 21 juni 2004 tot en met 30 september 2005, tot een bedrag van € 18.399,10, teruggevorderd.

De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellanten tegen het besluit van het College gegrond verklaard, maar het College heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de aanspraak op een erfdeel ontstaat op het moment van overlijden van de erflater. De Raad oordeelt dat het College bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen, aangezien appellanten op dat moment beschikten over middelen die zij eerder niet konden aanwenden.

De Raad heeft de argumenten van appellanten tegen de terugvordering verworpen en bevestigd dat het College in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld. De uitspraak van de rechtbank is voor zover aangevochten bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2008.

Uitspraak

07/1639 WWB
07/1641 WWB
07/3243 WWB
07/3244 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] en [Appellant], wonende te [woonplaats] (Frankrijk) (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 januari 2007, 06/3042 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. T. Peters, advocaat te Helmond hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. Appellanten zijn vertegenwoordigd door mr. Peters. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Helmond.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
Op 21 juni 2004 is de moeder van appellante overleden. Op 28 juli 2004 heeft appellante het College bericht dat zij in verband met dat overlijden een nalatenschap verwacht. Bij besluit 21 maart 2005 heeft het College aan appellante meegedeeld dat met ingang van 21 juni 2004 de bijstand wordt verleend onder overdracht van eventueel te ontvangen vermogen uit erfenis. Op 11 oktober 2005 is de nalatenschap aan appellante uitbetaald tot een bedrag van € 117.270,21.
Hierin heeft het College aanleiding gevonden om bij besluit van 26 oktober 2005 de bijstand van appellanten met ingang van 1 oktober 2005 in te trekken op de grond dat appellanten sedert die datum beschikken over een vermogen, waardoor zij over voldoende middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Voorts heeft het College bij dat besluit de over de periode van 21 juni 2004 tot en met
30 september 2005 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 18.399,10 van appellanten teruggevorderd.
Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2006.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit van 15 mei 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat het recht op uitkering met ingang van 1 oktober 2005 beëindigd wordt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet per 1 oktober 2005 maar eerst vanaf 11 oktober 2005 daadwerkelijk kon worden beschikt over de nalatenschap. Voor het overige heeft de rechtbank het besluit van 15 mei 2006 in stand gelaten.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover is bepaald dat het bestreden besluit in stand is gelaten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB bepaalt dat het college van de gemeente die bijstand heeft verleend de kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken. Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen (zie onder meer zijn uitspraak van 6 juni 2006, LJN AX9156) is deze bepaling de terugvorderingsgrond in gevallen waarin bijstand is verleend ter overbrugging van een periode waarin aanspraken op bepaalde middelen aanwezig zijn, maar daarover feitelijk nog niet kan worden beschikt en de betrokkene nadien wel over die middelen kan beschikken.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad ontstaat de aanspraak op een erfdeel op het tijdstip van overlijden van de erflater, in dit geval op 21 juni 2004. Dat op dat moment nog niet duidelijk was hoe hoog die aanspraak van appellante was en dat een executeur testamentair was benoemd als gevolg waarvan appellante destijds beschikkingsonbevoegd was ten aanzien van de nalatenschap, maakt dat niet anders. Het College was dan ook bevoegd om tot terugvordering van de kosten van bijstand over genoemde periode over te gaan.
De Raad stelt voorts vast dat het College heeft beslist in overeenstemming met zijn, niet onredelijk te achten beleid. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het College met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van dat beleid geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en K. Zeilemaker en E.J.M. Heijs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.E. Broekman.
IJ