[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 oktober 2006, nr. 06/1434 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 juni 2008
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2008. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.
A.E.G. de Jong.
1.1. Bij besluit van 19 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 28 februari 2006 heeft het Uwv de bezwaren van appellant gericht tegen het besluit van 19 september 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 28 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat hij medisch ernstiger beperkt moet worden geacht als gevolg van het met grote regelmaat flauwvallen. Namens appellant is erop gewezen dat sprake is van gevaarzetting bij het verrichten van de door het Uwv geduide functies. Daarnaast is aangevoerd dat appellant in verband met zijn zeer beperkte kennis van de Nederlandse taal de functies niet kan verrichten.
2.2. Door het Uwv is als verweer aangevoerd dat appellant niet heeft onderbouwd dat hij medisch ernstiger beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Wat betreft de taalvaardigheid van appellant heeft het Uwv verwezen naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, waaruit blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat de functies dermate van eenvoudig productieve aard zijn dat appellant met lager onderwijs in Turkije en een jarenlang arbeidsverleden in Nederland tot het vervullen van die functies in staat moet worden geacht.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Uit het rapport van 30 maart 2005 van verzekeringsarts L. Moraca blijkt dat appellant, die vanaf 2001 arbeidsongeschikt was wegens rug- en psychische klachten, nog wel psychische beperkingen heeft maar dat hij niet meer onder structurele psychiatrische behandeling is. Er is ook niet langer sprake van functionele rugbeperkingen. Appellant is nog wel aangewezen op werkzaamheden met vermijding van stresserend werk en zwaardere rugbelastingen. Bezwaarverzekeringsarts P. Bavelaar heeft op grond van het in bezwaar aangevoerde en de overgelegde informatie van de behandelend sector geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 maart 2005 in stand kan blijven.
3.2. De rechtbank heeft overwogen dat in 2005 niet langer sprake was van onvermogen tot persoonlijk en psychisch functioneren en dat het flauwvallen niet zal leiden tot excessief ziekteverzuim. De Raad ziet geen aanleiding om wat betreft het medische aspect van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling anders te oordelen dan de rechtbank nu in hoger beroep de medische grieven van appellant niet met gegevens zijn onderbouwd. De onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv kunnen niet onzorgvuldig, onvolledig of anderszins gebrekkig geoordeeld worden.
3.3. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet gewerkt wordt bij gevaar opleverende plaatsen. Het een- à tweemaal per maand flauwvallen van appellant maakt hem voor het vervullen van deze functies dus niet ongeschikt.
3.4. Uit de bij de stukken gevoegde arbeidsmogelijkhedenlijst leidt de Raad af dat voor de geduide functies productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) geen opleidingseis is gesteld en dat bij de functie inpakker (SBC-code 111190) geldt dat de betrokkene Nederlands moet kunnen spreken en verstaan. Opleidingsniveau 1 en functieniveau 1 worden bij deze laatste functie niet overschreden. Volgens de toelichting bij het CBBS impliceert opleidingsniveau 1 dat geen eisen aan rekenen, lezen of schrijven worden gesteld. In de functie kan wel tel- en leeswerk op de laagste niveaus voorkomen, bijvoorbeeld het tellen van het aantal goederen of het lezen van een voorschrift of aanduiding. Enkele jaren basisonderwijs volstaat. Qua functieniveau betreft het eenvoudig routinematig productiewerk, komt persoonlijke invulling van de functie niet voor en doet probleem oplossen zich vrijwel nooit, en dan nog uitsluitend praktisch voor.
3.5. Gelet op het hiervoor genoemde is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellant, die voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid drie jaren als productiemedewerker heeft gewerkt en sedert 1992 in Nederland woont, door het Uwv terecht als passende arbeid is aangemerkt.
3.6. Gelet op het voorgaande moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
3.7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.