ECLI:NL:CRVB:2008:BD5198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2806 WAO, 06/3734 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid voor arbeid na intrekking van uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat hij per 19 april 2002 geen beperkingen meer zou hebben voor het verrichten van arbeid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn psychische beperkingen onvoldoende waren onderzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 juni 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv appellant per 30 mei 2001 een WAO-uitkering had toegekend, maar deze per 19 april 2002 had ingetrokken. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag rustte, maar dat de functies waarvoor appellant geschikt werd geacht, geen juiste actualiseringsdatum hadden. Het Uwv heeft vervolgens een nieuw besluit op bezwaar genomen, maar dit voldeed niet volledig aan de wensen van appellant.

Tijdens de zitting op 25 april 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van appellant zorgvuldig overwogen. De bezwaarverzekeringsarts had de medische situatie van appellant inzichtelijk beschreven en de Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde psychische toestand van appellant te twijfelen. Appellant had bovendien de kans gekregen om zijn standpunt nader te onderbouwen, maar had hiervan geen gebruik gemaakt.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het beroep tegen het besluit van 29 mei 2006 ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit voldoende was en dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

06/2806 WAO en 06/3734 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2006, 05/1810 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 6 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 29 mei 2006, genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 21 november 2002 heeft het Uwv appellant per 30 mei 2001 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van gelijke datum heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 19 april 2002 ingetrokken. Dit besluit rust op de overweging dat appellant per die datum geen beperkingen meer heeft tot het verrichten van arbeid die voortkomen uit ziekte of gebrek.
1.3. Bij besluit van 27 juni 2005 heeft het Uwv het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 27 juni 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juni 2005 vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en besluiten genomen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat het besluit van 27 juni 2005 – zowel voor zover dat ziet op de situatie per 30 mei 2001 als op de situatie per 19 april 2002 - op een deugdelijke medische grondslag rust en er geen reden bestaat een onafhankelijke deskundige te benoemen. Vernietiging van het besluit van 27 juni 2005 heeft plaatsgevonden omdat de functies waarvoor appellant per 30 mei 2001 geschikt wordt geacht geen juiste zogenoemde actualiseringsdatum kennen.
1.5. Bij besluit van 29 mei 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 november 2002 alsnog gegrond verklaard en appellant per 30 mei 2001 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn argument dat zijn psychische beperkingen onvoldoende zijn onderzocht en derhalve onjuist zijn vastgesteld. Naar zijn mening had de rechtbank zijn verzoek om een deskundige in te schakelen niet mogen passeren.
3.1. Het hoger beroep treft voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank ter zake van de medische grondslag van het besluit van 27 juni 2005 geen doel.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn aan het besluit van 27 juni 2005 ten grondslag liggende rapport van 27 mei 2005 op inzichtelijke en concludente wijze de medische situatie van appellant beschreven. Hij heeft de informatie verkregen van de appellant behandelende psychotherapeut – zonder deze informatie te miskennen - in zijn beschouwingen betrokken.
De Raad wijst er voorts op dat appellant door het Uwv tot twee maal toe de gelegenheid is geboden zijn standpunt nader te onderbouwen door middel van een onderzoek door een psychiater. Appellant heeft hiervan – zonder dat is gebleken dat hiervoor een goede reden bestond - geen gebruik gemaakt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er in beroep geen enkel aanknopingspunt voorhanden was dat de psychische toestand van appellant per 30 mei 2001 en 19 april 2002 niet juist is vastgesteld.
Ook in het hoger beroep, dat niet nader of anders is onderbouwd dan hiervoor in overweging 2.1 weergegeven, zijn zulke aanknopingspunten niet voorhanden.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.1. Met het besluit van 29 mei 2006 is – nu hieruit volgt dat het Uwv appellant geschikt acht tot het vervullen van een aantal functies – niet geheel tegemoet gekomen aan appellant. Hieruit vloeit voort dat de Raad het besluit van 29 mei 2006, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure dient te betrekken.
4.2. Aan de functies die aan het besluit van 29 mei 2006 ten grondslag zijn gelegd kleeft niet het door de rechtbank geconstateerde gebrek. In de functies komen voorts geen overschrijdingen voor van de voor appellant vastgestelde beperkingen in zijn belastbaarheid, zodat deze functies voor hem in medisch opzicht geschikt zijn.
4.3. Het beroep tegen het besluit van 29 mei 2006 dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 29 mei 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL