ECLI:NL:CRVB:2008:BD4439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering en beoordeling medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 7 april 2006 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 juni 2005, waarin werd vastgesteld dat zij per 26 januari 2005 geen recht meer had op een WAO-uitkering. Appellante stelde dat haar medische beperkingen te laag waren ingeschat en dat zij niet in staat was de haar voorgehouden functies te vervullen. Tijdens de zitting op 25 april 2008 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij verwees naar verschillende medische rapporten die haar stellingen zouden ondersteunen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad oordeelde dat de medische gegevens, waaronder de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 september 2004, voldoende rekening hielden met de hartklachten van appellante. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts de situatie correct had beoordeeld en dat er geen bewijs was dat appellante op de datum in geding niet in staat was om de voorgehouden functies te vervullen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2008.