[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 september 2005, 05/32 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 12 juni 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J Groenendaal.
Op 17 april 2003 is de aanvraag van appellant, geboren [in] 1938, voor een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) door de Svb ontvangen. Bij brieven van 20 juni 2003 en 18 juli 2003 heeft de Svb nadere gegevens opgevraagd. Bij gebreke van een antwoord op de laatste brief heeft de Svb onderzoek verricht, waarbij is gebleken dat appellant was verhuisd. Bij brief van 6 augustus 2003 heeft de Svb nogmaals verzocht om nadere gegevens. Nadat appellant op 15 september 2003 telefonisch contact had gezocht met de Svb, is op 16 september 2003 een kasbetaling aan appellant verricht ter hoogte van € 600,--.
Bij besluit van 19 september 2003 heeft de Svb appellant met ingang van augustus 2003 in aanmerking gebracht voor een ouderdomspensioen ingevolge de AOW. Op verzoek van appellant heeft de Svb op 22 september 2003 wederom een betaling in contanten verricht. Bij brief van diezelfde datum is aan appellant medegedeeld dat de periodieke betalingen van het ouderdomspensioen, alsmede het restantbedrag van de maanden augustus en september 2003 vanaf oktober 2003 op appellantes bankrekening worden overgemaakt, waarna het pensioen maandelijks betaalbaar is gesteld.
Bij besluit van 12 januari 2004 heeft verweerder de betaling van appellantes ouderdomspensioen met ingang van de maand januari 2004 geschorst omdat de adresgegevens van appellant onjuist bleken te zijn. Nadat appellant zich had gemeld, is de betaling eind januari 2004 hervat. Bij brief van 25 augustus 2004 heeft appellant bij de Svb een verzoek om schadevergoeding ingediend. Appellant heeft daarbij gesteld dat onregelmatigheden bij de toekenning en uitbetaling van zijn AOW-uitkering hebben geleid tot een materiële schade ten bedrage van € 2.515,58 en immateriële schade ten bedrage van € 5.000,--.
Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft de Svb het verzoek afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit van 8 december 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de Svb de ingevolge artikel 51 van de AOW voor een besluit op de aanvraag geldende beslistermijn heeft overschreden, zodat het met overschrijding van de beslistermijn tot stand gekomen besluit in beginsel als onrechtmatig moet worden beschouwd. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat uit de onrechtmatigheid van het toekenningsbesluit geen schadeplichtigheid van de Svb voortvloeit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vertraging in de uitbetaling van de AOW-uitkering niet aan de Svb kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt in dit verband dat, wat er ook zij van de door appellant gestelde schade, de vertraging die is opgetreden bij de toekenning en uitbetaling van de AOW-uitkering is veroorzaakt door het feit dat appellant herhaaldelijk verwijtbaar in gebreke is gebleven om de door de Svb gevraagde informatie te verstrekken. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en deelt voorts de conclusie van de rechtbank dat de Svb na de reactie van appellant voortvarend heeft gehandeld in de afwikkeling van de aanvraag en de toekenning van de uitkering.
Ten aanzien van het schorsingsbesluit van 12 januari 2004 heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat appellant daartegen geen bezwaar heeft gemaakt zodat van de rechtmatigheid van dit besluit moet worden uitgegaan.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2008.
(get.) M.M. van der Kade.