ECLI:NL:CRVB:2008:BD3869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4155 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kortdurende WW-uitkering en compensatie bij onjuiste einddatum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant had een kortdurende WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had in het toekenningsbesluit ten onrechte de einddatum van de uitkering vastgesteld op 15 juli 2007, terwijl de juiste einddatum 15 juli 2006 was. Appellant stelde dat hij schade had geleden door deze fout, omdat hij met een deel van zijn WW-uitkering schulden had afbetaald die hij niet zou hebben afbetaald als hij had geweten dat zijn uitkering eerder zou eindigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de fout in het toekenningsbesluit mocht herstellen, mits dit gebeurde in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad stelde vast dat appellant voldoende tijd had om een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in te dienen voordat zijn WW-uitkering eindigde. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen reden was voor compensatie, omdat appellant zijn stelling over geleden schade niet had onderbouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

De uitspraak werd gedaan op 21 mei 2008 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter. De Raad concludeerde dat het Uwv niet onzorgvuldig had gehandeld en dat appellant niet in aanmerking kwam voor enige compensatie.

Uitspraak

07/4155 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2007, 06/3361 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C. Kruyswijk, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Appellant is met ingang van 16 januari 2006 werkloos geworden en heeft ter zake van die werkloosheid een uitkering ingevolge de WW aangevraagd. Bij besluit van 12 mei 2006 heeft het Uwv appellant een kortdurende uitkering toegekend over de periode van 16 januari 2006 tot en met 15 juli 2007. Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn uitkering loopt tot en met 15 juli 2006. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit gesteld dat de toegekende kortdurende uitkering op grond van de WW zes maanden duurt en dus, anders dan in het toekenningsbesluit is bepaald, per 16 juli 2006 afloopt. Het noemen van de datum van 15 juli 2007 in het toekenningsbesluit berust naar de mening van het Uwv op een verschrijving. Deze fout is hersteld in het besluit van
27 juni 2006, zodat appellant voldoende tijd heeft gehad om zo nodig vóór het einde van de uitkering nog een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) te doen.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om appellant enigerlei vorm van compensatie te bieden wegens de onjuiste vermelding van de einddatum van zijn WW-uitkering. De stelling van appellant dat hij schade heeft geleden doordat hij met een deel van de WW-uitkering schulden heeft afbetaald die hij niet zou hebben afbetaald indien hij geweten had dat hij slechts tot 15 juli 2006 een WW-uitkering zou krijgen, heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten omdat appellant deze stelling pas ter zitting heeft ingebracht en in het geheel niet heeft onderbouwd. De rechtbank overwoog verder dat het voor rekening van appellant komt dat hij het aanvragen van een uitkering ingevolge de WWB achterwege heeft gelaten.
4. Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat honorering van het bij hem opgewekte vertrouwen dat de kortdurende uitkering tot en met 15 juli 2007 zou worden verstrekt zwaarder behoort te wegen dat het belang van het Uwv bij een juiste uitvoering van de WW en dat het Uwv een compensatie had moeten bieden voor het financiële nadeel dat ten gevolge van de misslag is ontstaan. Appellant acht het door de rechtbank buiten beschouwing laten van zijn stelling met betrekking tot de door hem geleden schade onjuist. Voor de beoordeling van het geschil is het bestaan van aanspraken op een uitkering op grond van de WWB volgens appellant niet relevant.
5. De Raad oordeelt over de aangevallen uitspraak als volgt.
5.1. In artikel 52g van de WW is bepaald dat de duur van de kortdurende uitkering zes maanden is, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
5.2. Vaststaat en door appellant is niet bestreden dat in het besluit tot toekenning van een kortdurende uitkering ten onrechte 15 juli 2007 is genoemd als einddatum van die uitkering en dat de juiste einddatum 15 juli 2006 moet zijn. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan het Uwv niet het recht worden ontzegd om een gemaakte fout te herstellen, mits dit herstel plaatsvindt in overeenstemming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het beginsel van een zorgvuldige belangenafweging en het rechtszekerheidsbeginsel.
5.3. In dit geval moet appellant uit het besluit van 27 juni 2006 tot beëindiging van de kortdurende uitkering met ingang van 16 juli 2006 duidelijk zijn geworden dat hem in het besluit van 12 mei 2006 een onjuiste datum was medegedeeld. Dit betekent dat appellant slechts gedurende een betrekkelijk korte periode in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij tot 16 juli 2007 recht had op uitkering. Op dat moment resteerde voor appellant nog voldoende tijd om vóór het aflopen van de WW-uitkering desgewenst een uitkering ingevolge de WWB aan te vragen voor de voorziening in zijn bestaanskosten. Gezien het voorgaande heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad met de beëindiging van de kortdurende uitkering met ingang van 16 juli 2006 niet onzorgvuldig gehandeld en geen onjuiste afweging gemaakt.
5.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant niet in aanmerking komt voor enigerlei compensatie. Noch in beroep, noch in hoger beroep heeft appellant zijn stelling onderbouwd dat hij, afgaande op de juistheid van de in het besluit van 12 mei 2006 vermelde einddatum handelingen heeft verricht waardoor hij financieel nadeel heeft ondervonden.
5.5. De Raad komt op grond van deze overwegingen tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW