ECLI:NL:CRVB:2008:BD3700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-313 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoogte toeslag op uitkering op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 december 2006, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de toeslag die haar was toegekend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante had een uitkering op grond van de WWB ontvangen, waarbij een toeslag van 10% van het netto minimumloon was toegekend omdat zij met anderen in dezelfde woning woonde. Het College had het bezwaar van appellante tegen de hoogte van deze toeslag ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak werd deze beslissing bevestigd, en het verzoek van appellante om een hogere toeslag van 20% werd afgewezen.

De Raad overwoog dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm. De Toeslagenverordening WWB, vastgesteld door de gemeente Arnhem, bevatte criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm. De Raad concludeerde dat de door de gemeenteraad gemaakte keuze voor een forfaitaire benadering niet in strijd was met de WWB, en dat de hoge kamerhuur van appellante op zichzelf onvoldoende reden was om van het forfaitaire stelsel af te wijken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K. Zeilemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden, in aanwezigheid van griffier N.L.E.M. Bynoe.

Uitspraak

07/313 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 december 2006, 06/3358 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2008. Voor appellante is mr. Van Willigen verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S.L. de Haart, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 30 januari 2006 is aan appellante met ingang van 10 november 2005 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder. Daarbij is aan appellante een toeslag van 10% van het netto minimumloon toegekend omdat zij met één of meer anderen haar hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de hoogte van de toeslag ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 mei 2006 ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen.
Appellante heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht te bepalen dat een toeslag van 20% wordt toegekend. Daartoe is, beknopt weergegeven, aangevoerd dat de Toeslagenverordening niet aan de door de wetgever gestelde eisen voldoet, het College ten onrechte geen gevolgen verbindt aan toezeggingen aan de gemeenteraad en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de hoge kamerhuur van appellante.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de WWB stelt de gemeenteraad vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
Ter uitvoering van deze bepalingen heeft de raad van de gemeente Arnhem op 31 januari 2005 de Toeslagenverordening WWB vastgesteld (hierna: de Verordening). Deze verordening is op 1 juli 2005 in werking getreden.
In hoofdstuk 2 van de Verordening, bestaande uit de artikelen 3 en 4, zijn de criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm vastgelegd. Artikel 3 ziet, blijkens het opschrift, op de toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. Daarmee is vastgesteld voor welke categorieën de norm wordt verhoogd. In het tweede lid van artikel 3 van de Verordening is voorts bepaald dat de norm, genoemd in artikel 21 onder a en b van de WWB, wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm voor de belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat uit artikel 3 en in het bijzonder uit artikel 3, tweede lid, van de Verordening voldoende concreet is af te leiden welke verhoging in haar geval geldt. De door de gemeenteraad gemaakte keuze voor een forfaitaire benadering maakt dat niet anders. De Raad ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat artikel 3 van de Verordening wegens het ontbreken van voldoende concrete criteria strijdig is met artikel 30, eerste lid, van de WWB.
In artikel 30, vierde lid, van de WWB en artikel 2 van de Verordening is bepaald dat verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag plaats vindt onverminderd artikel 18, eerste lid, van de WWB. Uit artikel 18, eerste lid, van de WWB vloeit voort dat het College - wat er ook zij van toezeggingen aan de gemeenteraad - gehouden is de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Uit het door appellante overgelegde memo van 21 oktober 2004, opgesteld in het kader van de behandeling van de Verordening in de gemeenteraad, en het ter zitting verhandelde leidt de Raad af dat het College slechts in schrijnende situaties van het forfaitaire stelsel afwijkt. Naar het oordeel van de Raad geeft het College daarmee een te beperkte uitleg aan het in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde individualiseringsbeginsel.
In het onderhavige geval leidt dit echter niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Op zichzelf bezien is een hoge kamerhuur onvoldoende reden af te wijken van het forfaitaire stelsel. Van andere bijkomende omstandigheden is de Raad niet gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2008.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA