07/1369 WSF en 07/1407 WSF
op de hoger beroepen van:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna IB-Groep),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 januari 2007, 06/280 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 6 juni 2008
Namens betrokkene heeft mr. E. van Wolde, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. De IB-Groep heeft eveneens hoger beroep ingesteld. Zowel betrokkene als de IB-Groep hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Wolde. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. K. Meijer.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van de IB-groep van 7 januari 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat in voorkomende gevallen bij een aanvraag van een aanvullende beurs met terugwerkende kracht toepassing van de hardheidsclausule aangewezen moet worden geacht als een inkomensdaling voor betrokkene niet voorzienbaar is. In het onderhavige geval is daar geen reden toe omdat betrokkene niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na het bekend worden van de inkomensdaling van zijn ouders een aanvullende beurs heeft aangevraagd.
2. Betrokkene heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hem niet kan worden verweten dat hij de aanvullende beurs niet eerder heeft aangevraagd omdat de IB-groep steeds heeft gezegd dat hij geen recht had op een aanvullende beurs met terugwerkende kracht en dat er in zijn geval geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen.
3. De IB-Groep heeft in hoger beroep aangevoerd dat een daling van het inkomen van de ouders, voorzienbaar of niet, niet kan leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. Zij heeft zich daarbij beroepen op de wetsgeschiedenis en de bedoeling van de wetgever. De IB-Groep heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen onder wijziging van de motivering.
4.1. In artikel 3.21, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) is bepaald dat studiefinanciering niet wordt toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
4.2. Ingevolge artikel 11.5 van de WSF 2000 (de hardheidsclausule) is de IB-Groep bevoegd om van voornoemde wettelijke bepaling af te wijken indien en voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3. Tussen partijen is in geschil of de IB-Groep met toepassing van de hardheidsclausule had moeten afwijken van artikel 3.21. tweede lid, van de WSF 2000.
4.4. Deze hardheidsclausule biedt de IB-Groep niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een in de WSF 2000 opgenomen wettelijke bepaling, indien de onverkorte toepassing van die wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet.
4.5. Uit de volstrekt heldere tekst van artikel 3.21 van de WSF 2000 kan niet anders worden afgeleid dan dat het de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet is dat studiefinanciering pas wordt toegekend nadat een daartoe strekkende aanvraag is gedaan. Dit was ook reeds het geval onder de voorloper van de WSF 2000, de Wet op de studiefinanciering. Noch in de wetgeving noch in de parlementaire geschiedenis is een uitzondering geformuleerd op deze regel. Daarbij wijst de Raad er op dat de wetgever zich wel degelijk gerealiseerd heeft dat bij de ouders een inkomensdaling kan optreden; zie bijvoorbeeld artikel 3.10 van de WSF 2000.
4.6. De Raad overweegt voorts dat een studerende er van op de hoogte hoort te zijn dat studiefinanciering niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Voorts ziet de Raad het als de verantwoordelijkheid van de studerende om zich te realiseren dat het inkomen van zijn ouders kan dalen en zekerheidshalve een aanvullende beurs aan te vragen. Daarbij is niet van belang of de studerende eerder recht heeft gehad op een aanvullende beurs.
4.7. Van een onbillijkheid van overwegende aard op grond waarvan de IB-groep niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule is dan ook geen sprake.
4.8. Het hoger beroep van betrokkene treft mitsdien geen doel. Het hoger beroep van de IB-Groep slaagt.
4.9. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.
4.10. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sondereggger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2008.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.