[Appellante], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 juli 2006, 05/1858 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 14 mei 2008
Namens appellante heeft haar broer, R. van Antwerpen, wonende te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 april 2008. Voor appellante is verschenen R. van Antwerpen. Tevens was aanwezig haar moeder, [naam moeder] CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.I. Algoe en mr. L.R.M. Kater, werkzaam bij CIZ.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1979, is als gevolg van een verkeersongeval in 1994 ernstig gehandicapt en volledig zorgafhankelijk. Zij wordt thuis verzorgd en de hulp wordt gefinancierd uit een persoonsgebonden budget (PGB).
1.2. Naar aanleiding van een verzoek om verlenging van het PGB is appellante na indicatie bij besluit van 10 februari 2004 voor de periode van 12 januari 2004 tot
12 januari 2006 geïndiceerd voor de functies:
-ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 5 (10 tot 12.9 uur per week);
-huishoudelijke verzorging, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
-persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week);
-verpleging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week).
Naar een mogelijke indicatie voor de functie activerende begeleiding is een onderzoek ingesteld.
1.3. Namens appellante is op 9 maart 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 februari 2004. Daarbij is onder meer aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de door CIZ gevolgde procedure en over de criteria die tot een indicatie hebben geleid op grond waarvan door het Zorgkantoor een PGB is toegekend van ruim € 8.000,-- minder per jaar dan voorheen. Appellante heeft meer en betere zorg, behandeling, dagactiviteiten en begeleiding nodig dan nu is geïndiceerd.
1.4. Na een ziekenhuisopname van appellante in april 2005 in verband met obstipatie is hangende de bezwaarprocedure in mei 2005 namens haar verzocht om uitbreiding van de verpleegkundige zorg in verband met klysma toediening.
1.5. Bij besluit van 12 augustus 2005 heeft CIZ het bezwaar gegrond verklaard en appellante geïndiceerd voor de volgende functies:
-ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 3, van 11 maart 2004 tot 11 maart 2009;
-ondersteunende begeleiding dag, klasse 9, van 11 maart 2004 tot 9 mei 2005;
-ondersteunende begeleiding dag, klasse 7, van 10 mei 2005 tot 11 maart 2009;
-activerende begeleiding dag, klasse 2, van 10 mei 2005 tot 10 mei 2006;
-huishoudelijke verzorging, klasse 3, van 11 maart 2004 tot 11 maart 2009;
-persoonlijke verzorging, klasse 8, van 11 maart 2004 tot 11 maart 2009;
-persoonlijke verzorging additioneel nodig 24 uur per week, van 11 maart 2004 tot
11 maart 2009;
-verpleging, klasse 2, van 11 maart 2004 tot 9 mei 2005;
-verpleging, klasse 3, van 10 mei 2005 tot 10 mei 2006;
-behandeling van 11 maart 2004 tot 11 maart 2009;
-verblijf langdurig van 11 maart 2003 tot 11 maart 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
12 augustus 2005 ongegrond verklaard en het ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In hoger beroep is namens haar aangevoerd dat CIZ te kort is geschoten in de voorlichting en dat te weinig uren zorg zijn geïndiceerd voor de functies persoonlijke verzorging, activerende begeleiding en verpleging. Voorts is namens appellante het standpunt ingenomen dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding ten onrechte heeft afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. De Raad stelt vast dat het in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ bedoelde orgaan in casu CIZ is.
4.1.3. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.4. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, zoals dit besluit luidde ten tijde in geding, worden als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg bedoeld in de artikelen 3 tot en met 10 van het Besluit zorgaanspraken.
4.2. De Raad stelt voorop dat hij er begrip voor heeft dat de mensen in haar directe omgeving appellante van de beste zorg willen verzekeren en dat het voor hen door de complexe, regelmatig veranderende regelgeving over de bekostiging van de zorg soms moeilijk is om een helder beeld te krijgen van de (on)mogelijkheden daarvan. Uiteraard heeft CIZ mede tot taak om hierover voorlichting te geven. Op grond van de gedingstukken is het de Raad echter niet gebleken dat CIZ hierin is tekort geschoten. De gemachtigde van appellante is in de gelegenheid gesteld de indicatiecriteria en de werkdocumenten in te zien, in telefonische contacten en tijdens huisbezoek is informatie verstrekt en voorts is er ook gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk nadere informatie te vragen.
4.3.1. De grief van appellante dat voor persoonlijke verzorging en activerende begeleiding in het besluit van 12 augustus 2005 meer uren geïndiceerd hadden moeten worden, kan naar het oordeel van de Raad geen doel treffen. Hij overweegt daartoe dat namens appellante geen objectieve, verifieerbare gegevens zijn overgelegd, waaruit zou kunnen blijken dat de medische beoordeling door CIZ onjuist is geweest, dan wel dat het op grond van die beoordeling vastgestelde aantal zorguren niet juist zou zijn.
4.3.2.1. Met betrekking tot de functie verpleging is namens appellante aangevoerd dat voor het toedienen van medicijnen 30 minuten per dag (3 x 10 minuten) is geïndiceerd, terwijl de Thuiszorg daarvoor een vergoeding vraagt die is gebaseerd op 60 minuten per dag (3 x 20 minuten).
4.3.2.2. Met betrekking tot de tijdsnormering voor het klaarzetten en toedienen van medicijnen heeft CIZ aansluiting gezocht bij het Handboek RIO, waarin een normtijd wordt gehanteerd van 20 minuten per keer. De Raad stelt vast dat dit overeenkomt met de vergoeding die appellante voor het toedienen van medicijnen aan de Thuiszorg dient te betalen.
4.3.2.3. De ter zitting namens CIZ gegeven verklaring, namelijk dat sprake zou kunnen zijn van samenhangende handelingen, kan de Raad er niet van overtuigen dat in afwijking van de normtijd voor het toedienen van medicijnen van 20 minuten per keer, in de situatie van appellante volstaan zou kunnen worden met 10 minuten per keer.
4.3.2.4. Er dient derhalve van uit te worden gegaan dat voor het toedienen van medicijnen 60 minuten per dag nodig zijn in plaats van 30 minuten per dag, zodat appellante van 11 maart 2004 tot 9 mei 2005 voor de functie verpleging geïndiceerd dient te worden in klasse 3, en van 10 mei 2005 tot 10 mei 2006 in klasse 4.
4.3.3. Op grond van het onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.4 overwogene concludeert de Raad dat het besluit van 12 augustus 2005 ondeugdelijk is gemotiveerd en wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in zijn geheel dient te worden vernietigd. In dit verband wijst de Raad naar zijn uitspraak van 28 november 2007, LJN: BB9311, waarin is geoordeeld dat een indicatiebesluit een en ondeelbaar is.
4.3.4. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en CIZ opdragen om met inachtneming van de uitspraak van de Raad een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.4. Met het oog op het nieuw te nemen besluit op bezwaar overweegt de Raad als volgt.
4.4.1. Het besluit dient met betrekking tot de geïndiceerde functies, klassen en duur identiek te zijn aan het besluit zoals dat hierboven onder 1.5 is weergegeven, met dien verstande dat van 11 maart 2004 tot 9 mei 2005 voor de functie verpleging klasse 3 en van 10 mei 2005 tot 10 mei 2006 klasse 4 geïndiceerd dient te worden en dat het nieuw te nemen besluit qua duur niet verder reikt dan de periode waarop het in 2006 door CIZ genomen indicatiebesluit betrekking heeft, waarvan namens appellante ter zitting is aangegeven dat zij zich met de inhoud daarvan kan verenigen.
4.4.2.1. Naar aanleiding van het namens appellante ingediende verzoek om schadevergoeding overweegt de Raad dat naar zijn oordeel voldoende aannemelijk is geworden dat appellante schade heeft geleden ter hoogte van de wettelijke rente over de bedragen die zij uit haar eigen vermogen heeft moeten voorschieten om het verschil te kunnen bekostigen tussen:
-geïndiceerde zorg in de besluiten van 10 februari 2004 en 12 augustus 2005;
-het ontvangen PGB voor het toedienen van medicijnen en de vergoeding die zij aan de Thuiszorg diende te betalen.
4.4.2.2. Het verzoek komt thans evenwel niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de Raad onvoldoende inzicht heeft in de betreffende bedragen. CIZ zal zich bij de nadere besluitvorming over de hoogte van de schadevergoeding dienen uit te laten.
4.5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 12 augustus 2005;
Bepaalt dat CIZ een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uigesproken in het openbaar op 14 mei 2008.