ECLI:NL:CRVB:2008:BD3457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3111 WAO, 06/3683 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om hoger beroep van betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 mei 2006, waarin het beroep van betrokkene gegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 mei 2008 uitspraak gedaan. Betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nader onderzoek naar haar beperkingen nodig is, omdat zij van mening is dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank had eerder het arbeidskundige gedeelte van het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 september 2005 vernietigd, omdat dit onvoldoende was voorbereid en gemotiveerd. Het Uwv had in hoger beroep een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige overgelegd, maar de Raad oordeelde dat de door betrokkene aangevoerde medische informatie geen nieuwe gezichtspunten bevatte die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat de functies die het Uwv aan betrokkene had voorgehouden, niet in strijd waren met haar belastbaarheid. De Raad heeft het besluit van 16 september 2005 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

Uitspraak

06/3111 WAO en 06/3683 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 mei 2006, 05/3864 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 9 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.L.I.M. van Overloop, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Betrokkene is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Hees.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het besluit van het Uwv van 16 september 2005 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen bij betrokkene niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De door betrokkene overgelegde informatie, waaronder de verklaring van GGZ van 2 augustus 2005 (die is aangevuld met een verklaring van dezelfde strekking van 16 maart 2006) geeft geen aanleiding tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Het Uwv heeft voorts ruime beperkingen aangenomen wat de rugklachten van betrokkene betreft. De rechtbank heeft het verzoek van betrokkene tot het benoemen van een deskundige afgewezen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 16 september 2005 is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende voorbereid en gemotiveerd is.
Het Uwv heeft hiertegen aangevoerd dat het besluit van 16 september 2005 is genomen met behulp van de nieuwe "release" van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), die naar zijn mening voldoet aan alle daaraan door de Raad te stellen eisen. Het besluit is dus wel op de juiste wijze voorbereid en voldoende gemotiveerd. Het Uwv heeft voorts een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 januari 2007 overgelegd.
Betrokkene heeft in beroep aangevoerd dat nader onderzoek naar haar beperkingen nodig is; zij stelt zich op het standpunt dat zij dusdanig beperkt is dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
De Raad overweegt als volgt.
Hetgeen betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische kant van de zaak bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Ook in hoger beroep heeft betrokkene geen (medische) informatie overgelegd die twijfels oproept over de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. Voor een nader onderzoek naar betrokkenes beperkingen ziet de Raad geen aanleiding.
Aangaande de arbeidskundige kant van de zaak constateert de Raad dat de rechtbank het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 16 september 2005 heeft vernietigd. Zoals de Raad heeft geoordeeld in onder meer zijn uitspraak van 16 maart 2005 (LJN: AT1852) is de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en kan een besluit over een WAO-uitkering dan ook niet in zoverre worden vernietigd.
De aangevallen uitspraak kan dan ook niet in stand blijven.
Het Uwv heeft aan betrokkene de functies van medewerker textielindustrie (SBC-code 271140), opruimer, corveeër, schoonmaker (111260) en lederwarenmaker (272060) voorgehouden als voor haar geschikte arbeidsmogelijkheden. Naar het oordeel van de Raad overschrijdt de belasting in deze functies de belastbaarheid van betrokkene niet. De Raad verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 januari 2007, waarin de belasting in de geduide functies nader is toegelicht. Nu een afdoende toelichting met betrekking tot de passendheid van deze functies pas in hoger beroep is gegeven, is het beroep gegrond en kan het besluit van 16 september 2005 niet in stand blijven. Er bestaat wèl aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
De Raad acht termen aanwezig om, op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen over schadevergoeding, griffierecht en proceskosten;
Vernietigt het besluit van 16 september 2005;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het griffierecht van € 105,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM