ECLI:NL:CRVB:2008:BD2906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6623 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 9 juli 2001 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep tegen de intrekking van de bijstandsuitkering ongegrond had verklaard. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant tegen betaling feesten zou organiseren, wat aanleiding gaf tot een onderzoek door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Enschede. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat resulteerde in de beëindiging van de bijstandsuitkering per 1 mei 2005.

De Raad stelt vast dat appellant de inlichtingenverplichting met betrekking tot zijn woonadres heeft geschonden. De bevindingen van het onderzoek, waaronder het ontbreken van gas, water en elektriciteit op het opgegeven adres, en de afwezigheid van levensmiddelen en andere basisvoorzieningen, ondersteunen het standpunt van het College dat appellant feitelijk niet op het opgegeven adres woonachtig was. De Raad oordeelt dat de informatie die appellant heeft verstrekt over zijn woonadres onjuist was, waardoor het College bevoegd was om de bijstand in te trekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 27 mei 2008, waarbij de voorzitter en de leden van de kamer de uitspraak hebben ondertekend. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, en dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was.

Uitspraak

06/6623 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 oktober 2006, 05/1544 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt en F. Sokhan (tolk). Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door [H.], werkzaam bij de gemeente Enschede.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert 9 juli 2001 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant tegen betaling feesten zou organiseren heeft de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Enschede een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is onder meer telefonisch contact gezocht met appellant, zijn inlichtingen ingewonnen bij het water- en energiebedrijf en is op 3 mei 2005 en op 9 mei 2005 een bezoek afgelegd op het door appellant opgegeven adres, [adres] te [woonplaats].
Op basis van de bevindingen van dat onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 11 mei 2005, heeft het College geconcludeerd dat appellant niet op bovengenoemd adres woont. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft het College de bijstand daarop per 1 mei 2005 beëindigd (lees: ingetrokken).
Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2005 ongegrond verklaard. De intrekking van de bijstand heeft het College gebaseerd op de overweging dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting ten aanzien van zijn woonadres heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt allereerst vast dat het College de intrekking niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak van de Raad - zie onder meer de uitspraak van 18 juli 2006, LJN AY5142 - bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingbesluit. Het voorgaande betekent dat hier beoordeeld dient worden de periode van 1 mei 2005 tot en met 2 juni 2005.
Ingevolge artikel 17, eerste lid (tekst tot 1 januari 2008), van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting of de medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of belanghebbende verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Vaststaat dat appellant ten tijde hier in geding niet de beschikking had over gas, water en elektriciteit in zijn woning aan het opgegeven adres. Voorts blijkt uit de bevindingen van het huisbezoek op 9 mei 2005 dat er geen of nauwelijks levensmiddelen, toiletartikelen en kleding in de woning zijn aangetroffen. De Raad vindt in het vorenstaande voldoende steun voor het standpunt van het College dat appellant ten tijde in geding feitelijk niet in de woning woonachtig was. Aan de stelling dat appellant wel in de woning verbleef, maar gelet op het ontbreken van elementaire voorzieningen veelvuldig een beroep deed op familieleden, gaat de Raad voorbij, nu deze stelling hem ongeloofwaardig voorkomt. Voorts kan de Raad aan de overgelegde verklaringen van buren, familie en kerkgenoten niet de door appellant gewenste betekenis toekennen reeds omdat deze niet specifiek zien op de periode in geding.
De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat appellant door onjuiste informatie te verstrekken over zijn werkelijke woonadres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Ten gevolge daarvan kan niet worden vastgesteld of appellant ten tijde hier in geding recht had op bijstand. Het College was derhalve op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd de bijstand in te trekken vanaf 1 mei 2005.
In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2008.
(get.) C. van Viegen.
(get.) W. Altenaar.
AR