ECLI:NL:CRVB:2008:BD2897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3417 WAO, 06/5095 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Uwv tot oproep voor heronderzoek arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevoegd was om appellant op te roepen voor een heronderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar het Uwv had zijn uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% per 16 oktober 2005. Appellant was het niet eens met deze herziening en had beroep aangetekend bij de rechtbank Maastricht, die zijn beroep gegrond verklaarde en het Uwv opdroeg om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het Uwv had vervolgens in een nieuw besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55-65%, maar appellant ging ook tegen dit besluit in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 mei 2008 uitspraak gedaan. De Raad overwoog dat het Uwv bevoegd was om appellant op te roepen voor een heronderzoek, aangezien artikel 23 van de WAO deze bevoegdheid aan het Uwv toekent. Appellant had in het verleden verzocht om naar het buitenland te mogen gaan, en de Raad oordeelde dat het Uwv niet in strijd met het verbod van détournement de pouvoir had gehandeld door appellant op te roepen. De Raad concludeerde dat het Uwv zijn bevoegdheid niet voor een ander doel had gebruikt dan waarvoor deze was gegeven, namelijk het beoordelen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van het Uwv om herbeoordelingen uit te voeren in het kader van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vooral wanneer er verzoeken zijn gedaan om langdurig in het buitenland te verblijven.

Uitspraak

06/3417 WAO en 06/5095 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2006, 05/2331 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 augustus 2006 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellant.
Appellant heeft aangegeven zich ook met dit besluit niet te kunnen verenigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Appellant is - zoals hij van tevoren had bericht - niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.M.C. Crombach.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 14 oktober 2005 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de herziening van zijn WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% met ingang van 16 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich niet schuldig maakt aan détournement de pouvoir door appellant op te roepen voor een herkeuring: de rechtbank ziet niet in dat het het Uwv niet zou vrijstaan om bij een herhaald verzoek om voor een langere periode naar het buitenland te gaan, met behoud van uitkering, over te gaan tot een nadere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat appellant meer dan wel anders beperkt was dan het Uwv in navolging van de (bezwaar)verzekeringsarts heeft aangenomen. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid daarvan niet is tegemoetgekomen.
3.1. Het Uwv heeft in dit oordeel van de rechtbank berust en bij bestreden besluit 2 het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 oktober 2005 vastgesteld op 55-65%.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beroep op het verbod van détournement de pouvoir ten onrechte door de rechtbank is verworpen. De rechtbank motiveert niet op welke grond appellant mocht worden opgeroepen. Hij wijst er nogmaals op dat er geen sprake van is geweest dat appellant definitief naar Nieuw-Zeeland zou vertrekken. Om dezelfde reden is hij het niet eens met bestreden besluit 2.
4.1. In geschil is uitsluitend of het Uwv bevoegd was appellant op te roepen voor een heronderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen redenen waarom het Uwv daartoe niet bevoegd zou zijn. In artikel 23 van de WAO is immers de bevoegdheid voor het Uwv neergelegd om - kort gezegd - zo vaak hij dat nodig oordeelt degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op te roepen in verband met het genot van die uitkering.
De stelling van appellant dat het Uwv in dit geval van die bevoegdheid gebruik zou hebben gemaakt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir onderschrijft de Raad niet. Het Uwv heeft zijn bevoegdheid om appellant op te roepen niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, namelijk voor het beoordelen van en het nemen van een besluit over het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Voorzover appellant bedoeld heeft dat het Uwv zijn bevoegdheid tot oproepen gebruikt heeft in strijd met de redelijkheid overweegt de Raad als volgt.
Appellant heeft in oktober 2004 verzocht om een jaar naar Nieuw-Zeeland te mogen. Vervolgens heeft hij in juli 2005 verzocht dit verblijf te mogen verlengen, hoeveel langer is niet bekend. Daarna is - zo blijkt uit de telefoonnotitie van 7 juli 2005 - uit de mond van zijn echtgenote opgetekend dat hij heeft gevraagd definitief naar Nieuw-Zeeland te mogen vertrekken. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het Uwv handelt in strijd met de redelijkheid door appellant op te roepen voor een herbeoordeling. Daarbij acht de Raad het niet relevant of appellant daadwerkelijk definitief wilde vertrekken of dat sprake is van een misverstand. Ook in het laatste geval - voor de tweede maal langdurig verblijf in het buitenland - kon het Uwv besluiten tot oproeping en herbeoordeling over te gaan zonder in strijd te komen met de redelijkheid.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
4.2. Aangezien het Uwv bij het bestreden besluit 2 niet volledig aan het door appellant ingestelde hoger beroep is tegemoet gekomen wordt het hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen dat besluit en zal de Raad tevens een oordeel over dat besluit geven.
4.3. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gebaseerd op dezelfde gronden als het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. De Raad heeft ter zake onder punt 4.1. al een oordeel gegeven, zodat deze gronden niet meer aan de orde kunnen komen.
Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
DK