ECLI:NL:CRVB:2008:BD2786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5245 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de collectieve ziektekostenverzekering AV (Plus) Amsterdam en de vaststelling van het belastbaar inkomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen de afwijzing van haar verzoek om verlenging van de toelating tot de collectieve ziektekostenverzekering AV (Plus) Amsterdam ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 mei 2008 uitspraak gedaan. Appellante had in 2005 een verzoek ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam voor verlenging van haar deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering. Dit verzoek werd afgewezen omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarde van een minimuminkomen in het voorafgaande kalenderjaar. Het College baseerde zich op jaaropgaven van het UWV, waaruit bleek dat appellante een inkomen had dat boven het toetsinkomen lag.

Appellante stelde dat de jaaropgaven onjuist waren en dat haar werkelijke inkomen lager was dan het toetsinkomen. Tijdens de zitting voerde appellante aan dat het College had moeten onderzoeken of de jaaropgaven correct waren, vooral omdat het UWV niet op haar verzoek om rectificatie inging. Het College verdedigde zich door te stellen dat het niet haalbaar was om alle jaaropgaven te controleren op juistheid, maar de Raad oordeelde dat er onder bepaalde omstandigheden wel degelijk aanleiding kan zijn voor nader onderzoek.

De Raad concludeerde echter dat in dit geval het College op de jaaropgaven mocht afgaan, omdat appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat haar inkomen lager was dan het toetsinkomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor de collectieve ziektekostenverzekering, omdat haar belastbaar inkomen volgens de jaaropgaven hoger was dan het vereiste toetsinkomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.B.J. van der Ham als leden.

Uitspraak

06/5245 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2006, 05/4319 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna College)
Datum uitspraak: 27 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M. Leenders, werkzaam bij AbvakaboFNV te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn aangevuld door mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Deuzen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diderich, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden
Bij besluit van 4 april 2005 heeft het College afwijzend beslist op het verzoek van appellante om verlenging van de toestemming tot deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering AV (Plus) Amsterdam in 2005 op de grond dat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat zij in het voorafgaande kalenderjaar een minimuminkomen had. Daarbij is overwogen dat over 2004 een toetsbedrag van € 14.086,-- gold en dat het inkomen van appellante over dat jaar € 14.753,-- bedroeg.
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het College het tegen het besluit van 4 april 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het College heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de door appellante overgelegde jaaropgaven van het UWV blijkt van WW-inkomsten van in totaal € 14.443,-- en van inkomen uit WAO-uitkering van € 310,--. Ook indien appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat de WAO-uitkering buiten beschouwing moet blijven, is het jaarinkomen van appellante over 2004 hoger dan het toetsinkomen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de twee jaaropgaven van haar WW-uitkering over 2004 weliswaar een inkomen laten zien dat hoger is dan het toetsinkomen, maar dat de jaaropgaven niet juist zijn. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe, heeft het UWV de jaaropgaven niet willen rectificeren. Aan de hand van de bruto-bedragen die zijn vermeld op de vijf uitkeringsspecificaties die appellante van het UWV ter zake van haar WW-uitkering in 2004 heeft ontvangen en de daarmee corresponderende netto-bedragen aan WW-uitkering die het UWV op haar bankrekening heeft gestort, heeft appellante haar bruto WW-inkomen becijferd op een bedrag van € 13.417,59. Dat bedrag blijft beneden het toetsinkomen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uit de gedingstukken blijkt dat bij de beoordeling van een verzoek om (verlenging van de) toelating tot de collectieve ziektekostenverzekering AV (Plus) Amsterdam in een bepaald jaar wordt bezien - voor zover in dit geding van belang - of het belastbaar inkomen in het aan dat jaar voorafgaande jaar blijft beneden het toetsinkomen.
Partijen worden uitsluitend verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of het College bij de vaststelling van het belastbaar inkomen mocht uitgaan van de door het UWV aan appellante en aan de belastingdienst verstrekte jaaropgaven van het belastbaar inkomen.
Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat, nu het UWV niet wilde ingaan op haar verzoek om herbeoordeling van de jaaropgaven, van het College in ieder geval mocht worden verwacht dat aan de hand van de in hoger beroep door haar overgelegde stukken een berekening van het belastbaar inkomen zou worden gemaakt. Appellante acht het College daartoe ook in staat.
Het College heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit een oogpunt van een werkbare uitvoering van de onderhavige regeling van hem niet kan worden verlangd dat de door de betrokkenen overgelegde jaaropgaven worden gecontroleerd op juistheid. De Raad acht dat standpunt in algemene zin niet onjuist. Dat neemt niet weg dat er onder omstandigheden - waaronder begrepen de situatie waarin reeds in de aanvraagfase dan wel in bezwaar of (hoger) beroep twijfel rijst over de juistheid van de jaaropgave en de betrokkene buiten zijn schuld niet in staat is die twijfel weg te nemen - uit een oogpunt van een juiste uitvoering van de regeling reden kan zijn voor nader onderzoek door het College, bijvoorbeeld door het doen van navraag bij de werkgever of de uitkerende instantie.
Naar het oordeel van de Raad doet een dergelijke situatie zich hier niet voor. Uit de jaaropgaven van het WW-inkomen van appellante blijkt van een fiscaal loon van (in totaal) € 14.443,--. Appellante heeft mede aan de hand van het op de uitkeringsspecificaties van het UWV vermelde bruto-loon een jaarinkomen berekend dat ruim € 1.000,-- lager uitkomt. Indien echter tevens rekening wordt gehouden met de niet op de uitkeringsspecificaties maar wel op de jaaropgaven vermelde bedragen ter zake van het (belaste) werkgeversdeel ZFW van in totaal € 1.037,--, ziet de Raad onvoldoende grondslag voor het oordeel dat het College niet op die jaaropgaven mocht afgaan bij de vaststelling van het belastbaar inkomen.
Nu het belastbaar inkomen van appellante uit WW-uitkering volgens die jaaropgaven hoger was dan het bedrag van het toetsinkomen voor 2004, kwam appelante niet langer in aanmerking voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering AV (Plus) Amsterdam. Het College heeft het onderhavige verzoek dus op goede gronden afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond geacht, zodat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter, en K. Zeilemaker en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2008.
(get.) C. van Viegen.
(get.) W. Altenaar.
OA