ECLI:NL:CRVB:2008:BD2730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1945 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 7 maart 2006 het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde. Appellante, die als schoonmaakster en verkoopster werkte, was op 21 september 1998 uitgevallen door een ongeval. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving zij vanaf 20 september 1999 een WAO-uitkering, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft echter op 14 oktober 2004 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 mei 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante in psychisch opzicht verbeteringen vertoont en dat er geen afwijkingen zijn geconstateerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de informatie van de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv over de belastbaarheid van appellante.

De Raad onderschrijft ook de beoordeling van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijden. De Raad bevestigt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht is vastgesteld op minder dan 15%. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

06/1945 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 maart 2006, kenmerk 05/429 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft het Uwv nadere rapporten ingediend van bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers van 5 juli 2006 en van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 13 september 2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Appellante is aldaar – zoals tevoren schriftelijk bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster en verkoopster in een groentenwinkel en is op 21 september 1998 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens gebroken ruggewervels, bekken en rechterpols nadat zij van een paard was gevallen.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellante met ingang van 20 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van de beoordeling inzake de voortzetting van de WAO-uitkering heeft verzekeringsarts P.A.M. van Zelst appellante op 18 augustus 2004 onderzocht en in zijn rapport van 19 augustus 2004 geconcludeerd dat appellante in staat is tot gangbare arbeid, waarbij rekening wordt gehouden met een beperkte belastbaarheid van de rug en een verminderde kracht van de rechterhand. Van Zelst heeft de voor appellante vastgestelde mogelijkheden en beperkingen weergegeven in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 23 augustus 2004. Aan de hand van de FML en de arbeidsmogelijkhedenlijst van 12 oktober 2004 heeft arbeidsdeskundige S.A. Hemstra functies geselecteerd. In het door Hemstra op 14 oktober 2004 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien de aan de geselecteerde functies te ontlenen loonwaarde, het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op nihil moet worden gesteld. Bij besluit van
14 oktober 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 15 december 2004 ingetrokken omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.4. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts Egbers op 2 februari 2005 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat de primaire beoordeling niet in stand kan blijven. Egbers heeft op 2 februari 2005 een aangepaste FML opgesteld. In deze FML is in verband met osteoporose alsnog een beperking vastgelegd ten aanzien van de fysieke aanpassingsmogelijkheden; er mag geen sprake zijn van gladde vloeren of andere omstandigheden waarbij het risico van vallen evident is verhoogd. Ten aanzien van buigen is eveneens een beperking aangenomen. Bezwaararbeidsdeskundige
H.J. Boomgaard heeft in zijn rapport van 10 februari 2005 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 21 februari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante dan ook ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderzoeken van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende gegevens bevatten om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen over de voor appellante geldende beperkingen. Het feit dat de verzekeringsarts geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid van appellante in de door de bezwaarverzekeringsarts gewijzigde FML correct is weergegeven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv eerst in beroep met het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Boomgaard van 14 april 2005 een toelichting heeft gegeven op het item traplopen in de functie inpakker (sbc-code 111190). De rechtbank heeft evenwel tevens geconcludeerd dat de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies met de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 februari 2005 en van 14 april 2005 voldoende is toegelicht. Gelet op de mediane loonwaarde van die functies acht de rechtbank de vaststelling dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, juist.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de behandelend sector, met name bij de behandelend psychiater. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben volgens appellante onvoldoende gemotiveerd waarom zij – in afwijking van de eerdere arbeidsongeschiktheids-beoordelingen – niet langer een urenbeperking noodzakelijk achten. Voorts is er in de FML ten onrechte geen beperking vastgesteld voor conflicthantering en voor zitten en is er geen verdergaande beperking vastgesteld vanwege de klachten van de rechterhand en
-pols. Appellante heeft ter onderbouwing van haar medische grieven een rapport van medisch adviseur M.A. Peerden van 24 april 2006 overgelegd. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden en dat één functie uit de sbc-code 315120 (telefonist/receptionist) ongeschikt is vanwege het vereiste opleidingsniveau. Appellante heeft voor haar grieven tegen de arbeidskundige grondslag verwezen naar het in deze procedure overgelegde rapport van registerarbeidsdeskundige P. Rijnsburger van
20 juli 2006.
4.1. Gelet op de inhoud van het hoger beroep gaat het in dit geding om de beantwoording van de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 15 december 2004 terecht is vastgesteld op minder dan 15%.
4.2.1. De Raad acht het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts heeft appellante bij het onderzoek aangegeven dat het in psychisch opzicht beter met haar gaat en dat het gebruik van anti-depressieve medicatie wordt afgebouwd. De verzekeringsarts heeft bij het onderzoek aan de psyche geen afwijkingen waargenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport de overgelegde informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van psychiater D.M. Tulner van 4 januari 2005, bij zijn onderzoek betrokken. Appellante heeft in hoger beroep niet onderbouwd, gelet op de reeds in het dossier aanwezige stukken van de behandelend sector, welke – voor de beoordeling relevante – andere gegevens de behandelend sector nog zou kunnen verschaffen. De Raad onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts over voldoende gegevens beschikten om de belastbaarheid te kunnen beoordelen.
4.2.2. De Raad heeft, mede gelet op de rapporten van bezwaarverzekeringsarts Egbers van 2 februari 2005 en van 5 juli 2006, geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het Uwv over de belastbaarheid. Egbers heeft reeds in zijn rapport van 2 februari 2005 voldoende gemotiveerd waarom er niet langer redenen zijn om een urenbeperking aan te nemen. Nadien heeft Egbers in zijn rapport van 5 juli 2006 gemotiveerd gereageerd op het in hoger beroep overgelegde rapport van medisch adviseur Peerden en daarover geconcludeerd dat de opmerkingen van de medisch adviseur geen aanleiding geven om het medische oordeel te herzien.
4.3. Voorts onderschrijft de Raad de beoordeling van de rechtbank van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Naar aanleiding van het in hoger beroep overgelegde rapport van registerarbeidskundige Rijnsburger heeft bezwaararbeidsdeskundige Langius in zijn rapport van 13 september 2006 geconcludeerd dat de functie telefoniste, receptioniste metaalwarenindustrie met functienummer 3489-0096-021 uit de sbc-code 315120 vervalt omdat appellante niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau LEAO en over voldoende kennis van moderne talen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft verder in zijn rapport toegelicht dat de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat het vervallen van een functienummer binnen sbc-code 315120 geen invloed heeft op de vastgestelde restverdiencapaciteit. De Raad kan zich vinden in deze reactie van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante en dat de op basis van die functies vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Lochs.
SSw