ECLI:NL:CRVB:2008:BD2700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4139 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht inzake WAO-uitkering en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellant met ingang van 26 maart 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. C. van der Steen van CNV Publieke Zaak. Tijdens de procedure heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd en het bestreden besluit ingetrokken, waarna een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen op 7 april 2008, waarbij de WAO-uitkering van appellant werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 mei 2008 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de redelijke termijn voor het nemen van een beslissing, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), niet is overschreden. Appellant had ook aanspraak gemaakt op immateriële schadevergoeding, maar de Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om het Uwv tot schadevergoeding te veroordelen.

Wel heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,-- in totaal, en heeft het Uwv de verplichting om de wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit zijn vernietigd, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de schade die appellant heeft geleden door de vertraagde uitbetaling van zijn uitkering.

Uitspraak

06/4139 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2006, 05/197 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van der Steen, werkzaam bij het CNV Publieke Zaak te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 maart 2008 heeft het Uwv de Raad meegedeeld dat na nader arbeidskundig onderzoek het standpunt van het Uwv is gewijzigd en dat het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd en zal worden ingetrokken. Vervolgens heeft het Uwv de Raad de nieuwe beslissing op bezwaar van 7 april 2008 doen toekomen.
In reactie hierop heeft mr. Van der Steen voornoemd, bij faxbericht van 10 april 2008, verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren onder veroordeling van het Uwv in de kosten van de procedure en tot betaling van schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering. Tevens heeft mr. Van der Steen voornoemd hierbij aangegeven van mening te zijn dat de redelijke termijn waarbinnen een beslissing moet worden genomen, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden en gesteld daarom aanspraak te maken op een immateriële schadevergoeding. Tevens is verzocht het onderzoek nog niet te sluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach. Appellant is daar, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 april 2004 heeft het Uwv appellant met ingang van 26 maart 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 23 december 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 27 april 2004 ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.4. Bij de in rubriek I van deze uitspraak genoemde nieuwe beslissing op bezwaar van 7 april 2008 heeft het Uwv, onder gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2004, alsnog besloten de WAO-uitkering van appellant per 26 maart 2004 te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De Raad stelt vast dat het Uwv met dit besluit geheel tegemoet gekomen is aan de bezwaren van appellant en daarmee te kennen heeft gegeven het in het bestreden besluit van 23 december 2004 neergelegde standpunt niet langer te handhaven.
Gelet hierop dienen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van
23 december 2004 te worden vernietigd.
Nu met het besluit van 7 april 2008 aan het beroep geheel is tegemoetgekomen, wordt het beroep ingevolge artikelen 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet mede gericht geacht tegen dat besluit.
3. Ten aanzien van het verzoek van appellant om schadevergoeding overweegt de Raad dat met het voorgaande is gegeven dat appellant als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 27 april 2004 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De eerste dag waarop over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering wettelijke rente is verschuldigd, wordt gesteld op 1 april 2004, tot aan de dag der algehele voldoening.
De ingangsdatum van de rentevergoeding over de volgende termijnen dient telkens te worden vastgesteld op de eerste dag na afloop van de desbetreffende termijn. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
4. Met betrekking tot de grief van appellant dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden en dat de daaruit voortvloeiende immateriële schade dient te worden vergoed overweegt de Raad als volgt. De redelijke termijn is gaan lopen – vergelijk CRvB 4 november 2005 (LJN AU5643) – op het moment waarop betrokkene een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit van 27 april 2004, te weten 7 juni 2004. Uitgaande van deze datum en gelet op de datum van deze uitspraak is naar het oordeel van de Raad geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zodat geen aanleiding bestaat het Uwv tot schadevergoeding te veroordelen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in eerste aanleg en op € 322,-- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het bestreden besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding aan appellant van de schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter, J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
SSw