ECLI:NL:CRVB:2008:BD2223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5156 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van duurzaam benutbare mogelijkheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 juli 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van appellant vernietigd. Appellant had in 2005 besloten de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 28 februari 2005 te beëindigen, ondanks dat betrokkene door haar medische beperkingen niet meer in haar eigen functie kon werken. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de mogelijkheden van betrokkene onvoldoende was onderbouwd, vooral gezien de psychische component die een rol speelde in haar situatie.

Tijdens de zitting op 28 maart 2008 heeft appellant rapportages van de bezwaarverzekeringsarts ingediend, terwijl betrokkene zich liet bijstaan door haar advocaat en aanvullende informatie van haar psychiater overlegde. De rechtbank had eerder vastgesteld dat betrokkene sinds 2001 als volledig arbeidsongeschikt was aangemerkt, maar dat er in latere rapportages door verschillende artsen een discrepantie was ontstaan over haar duurzaam benutbare mogelijkheden. De Raad van Beroep concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling te optimistisch was geweest en dat het eigen onderzoek onvoldoende was geweest, wat leidde tot schending van de Algemene wet bestuursrecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 688,20 bedroegen. Tevens werd een griffierecht van € 422,- opgelegd aan appellant. De uitspraak werd gedaan op 9 mei 2008, waarbij de Raad de eerdere overwegingen van de rechtbank onderschreef en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van betrokkene benadrukte.

Uitspraak

06/5156 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 juli 2006, 05/2160 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 9 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en twee rapportages van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend, informatie van de haar behandelende psychiater ingezonden en nader verweer gevoerd in een brief van 11 maart 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.E. Vancrayenest, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 19 oktober 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft appellant gehandhaafd zijn besluit van 3 januari 2005, waarbij de eerder aan betrokkene toegekende WAO-uitkering met ingang van 28 februari 2005 is beëindigd. Hieraan ligt ten grondslag dat betrokkene weliswaar wegens haar medische beperkingen niet meer haar werk als administratief verkoopmedewerkster kan verrichten, maar ondanks die beperkingen ander werk kan doen in functies waarvan voorbeelden aan betrokkene zijn voorgehouden. Het aan die functies verbonden loon overtreft het (geïndexeerde) loon dat betrokkene in haar eigen functie verdiende.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene onder bepalingen over griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daartoe, daarbij appellant als verweerder en betrokkene als eiseres aanmerkend, onder meer overwogen:
“Per 5 april 2000 is eiseres voor haar werk uitgevallen wegens RSI Klachten. Met ingang van 4 april 2001 is eiseres per einde wachttijd een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze WAO-uitkering is bij besluit van 15 januari 2003 ongewijzigd voortgezet.
(..)
Vast staat dat eiseres gedurende de periode 2001 tot 2005 als volledig arbeidsongeschikt is aangemerkt. De verzekeringsarts J.F.B. Godijn heeft in zijn rapport d.d. 2 maart 2001 overwogen dat de belastbaarheidsprognose ongunstig is door de ernst van de aandoening en daarnaast het feit dat eiseres wel psychologisch te bereiken is, maar dat door eiseres de aandoening niet wordt geaccepteerd waardoor zij verder gaat met de lichamelijke vernieling. In het kader van een herbeoordeling heeft na één jaar op 23 december 2002 opnieuw een medisch onderzoek plaatsgevonden door verzekeringsarts W.J. Reilman. Deze heeft overwogen dat het hem in eerste instantie bevreemdde dat diens collega Godijn had geconcludeerd dat eiseres geen duurzaam benutbare mogelijkheden had maar dat het hem bij het doorlezen van de rapportage duidelijk werd dat er sprake was van een vergevorderd stadium van het ziektebeeld. Voorts concludeerde Reilman dat er geen verbetering van de belastbaarheid heeft plaatsgevonden. Ook deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er bij eiseres geen sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden. Vervolgens is zoals voornoemd op 2 november 2004 opnieuw rapport uitgebracht door verzekeringsarts J.E. Kuit. Deze heeft overwogen dat er behandeling door een psychiater heeft plaatsgevonden en dat er geen sprake meer is van psychische klachten. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft geoordeeld dat eiseres niet meer voldoet aan de criteria voor "geen duurzaam benutbare mogelijkheden". Voorts heeft deze bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat eiseres iemand is die snel over haar grenzen heengaat omdat ze niet aan haar beperkingen wil toegeven.
Uit de rapportages van de verschillende artsen komt naar voren dat er steeds een psychische component een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de belastbaarheid van eiseres. Uit de medische rapportages van 2001 en 2002 blijkt dat de psychische component van belang is geweest bij de vaststelling dat eiseres geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft in die zin dat daarbij in aanmerking is genomen dat eiseres psychologisch wel te bereiken is maar dat de ernst van haar aandoening niet geaccepteerd wordt waardoor eiseres verder gaat met de lichamelijke vernieling. In de rapportage van 9 juni 2005 wordt door bezwaarverzekeringsarts M. Bakker nog steeds aangegeven dat eiseres snel over haar grenzen heengaat omdat zij haar beperkingen niet wil toegeven.
De verschillende rapportages van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen in hun onderlinge betekenis overziend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk waarom er bij eiseres op de datum in geding sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden, terwijl bij de medische beoordelingen over de voorliggende perioden het volstrekte tegendeel is aangenomen. Dit klemt temeer gezien de rapportage van psychiater Visser d.d. 18 mei 2006 die door eiseres in beroep is overgelegd. In deze verklaring heeft de psychiater vermeld dat eiseres sinds april 2006 onder psychiatrische behandeling is in verband met een Bipolaire I stoornis (manisch depressieve stoornis). Voorts heeft de psychiater aangegeven dat de diagnose Bipolaire stoornis regelmatig pas wordt gesteld na een lange aanloopfase. Het is volgens de psychiater zeer goed mogelijk dat eiseres eerder langere periodes heeft gehad waarin ze haar grenzen niet kon bewaken, zichzelf overschatte en overactief was.”
De Raad kan zich vinden in deze overwegingen. Hij beklemtoont dat verzekeringsarts Kuit bij zijn, van de eerdere verzekeringsgeneeskundige expertises afwijkende inschatting van de voor betrokkene geldende beperkingen, naar het Uwv erkent, is uitgegaan van een verkeerde (namelijk te optimistische) voorstelling van haar dagelijkse activiteiten. Het eigen onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts bleef beperkt tot dossieronderzoek en haar waarneming op de hoorzitting. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is van schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
De aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
Het Uwv zal worden veroordeeld in de in hoger beroep gevallen kosten, wegens de aan betrokkene verleende rechtsbijstand begroot op € 644,- en voor medische inlichtingen € 44,20, totaal € 688,20.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding ad € 688,20, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene;
Bepaalt voorts dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 422,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
SSw