ECLI:NL:CRVB:2008:BD1654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/356 WW, 07/357 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor niet nakomen inlichtingenverplichting onder de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin een boete van € 148,50 werd opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens het niet nakomen van de informatieverplichting onder de Werkloosheidswet (WW). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 26 maart 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank had eerder de op 26 juli 2005 ingekomen brief van appellante als beroepschrift tegen het besluit van 18 juli 2005 aangemerkt, waarin de boete werd opgelegd. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd, aangezien appellante de schending van de informatieverplichting niet heeft betwist. De Raad oordeelt dat de verhoging van de boete met 50% terecht was, omdat het de tweede overtreding was binnen vijf jaar na een eerdere boete.

Uitspraak

07/356 WW
07/357 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 december 2006, 05/2542 en 06/3086 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellante ontving met ingang van 27 juni 2002 een WW-uitkering. Bij brief van 2 juni 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat mogelijk een boete van € 99,-- wordt opgelegd omdat zij niet heeft doorgegeven dat zij van 5 juli 2004 tot en met 18 juli 2004 voor Start Uitzendbureau BV en van 17 januari 2005 tot en met 13 februari 2005 voor uitzendbureau Vedior heeft gewerkt. Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het Uwv aan appellante een boete opgelegd van € 148,50 wegens het niet nakomen van de informatieverplichting. Het bezwaar van appellante tegen de opgelegde boete is bij besluit van 18 juli 2005 ongegrond verklaard.
2.2. Bij een op 26 juli 2005 bij het Uwv ingekomen ongedateerde brief heeft appellante onder meer meegedeeld dat zij een boete van € 148,50 per maand niet kan betalen en dat zij al € 50,-- per maand afbetaalt. Het Uwv heeft die brief opgevat als een bezwaarschrift. Bij besluit van 8 september 2005 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is aangegeven tegen welke beslissing bezwaar wordt gemaakt. Het Uwv heeft een op 13 oktober 2005 ingekomen ongedateerde brief van appellante opgevat als een beroepschrift tegen het besluit van 8 september 2005 en die brief doorgestuurd naar de rechtbank.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over de vergoeding van het griffierecht - het beroep van appellante tegen het besluit van 8 september 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De rechtbank heeft de op 26 juli 2005 bij het Uwv ingekomen brief opgevat als een beroepschrift tegen het besluit van 18 juli 2005 en dat beroep ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet wist dat zij ingeschreven moest staan bij het arbeidsbureau en dat de boete grotendeels daaruit bestaat. Zij stelt voorts niet in een positie te zijn om het bedrag van € 5.000,-- te kunnen betalen en nog steeds om kwijtschelding te vragen.
5.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank de op 26 juli 2005 bij het Uwv ingekomen brief van appellante terecht heeft aangemerkt als een beroepschrift tegen het besluit op bezwaar van 18 juli 2005 over de boete van € 148,50.
De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank over dat besluit en de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Ook naar het oordeel van de Raad was het Uwv verplicht aan appellante een boete op te leggen in verband met de - door haar niet betwiste - schending van de wettelijke informatieverplichting. Voorts is de op te leggen boete terecht met 50% verhoogd tot € 148,50 omdat het de tweede overtreding was binnen vijf jaar nadat - bij een in rechte onaantastbaar geworden besluit - een eerdere boete was opgelegd.
5.2. In hoger beroep heeft appellante tevens een verzoek om kwijtschelding gedaan van de vordering ter grootte van
€ 5.000,-- die het Uwv nog op haar heeft wegens in het verleden onverschuldigd aan haar betaalde WW-uitkering. In het kader van dit hoger beroep, dat uitsluitend gaat over de opgelegde boete van € 148,50, komt aan de Raad echter geen oordeel toe over dit verzoek om kwijtschelding. Namens het Uwv is ter zitting meegedeeld dat het verzoek om kwijtschelding in behandeling is genomen en dat het Uwv hierover nog een besluit zal nemen.
5.3. Gezien het voorgaande kan het hoger beroep van appellante niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M.D.F. de Moor.
RH