ECLI:NL:CRVB:2008:BD1364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6265 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAO-uitkering zonder bewijs van verzekering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [betrokkene] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2005. De erven hebben een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend voor [betrokkene], die op 4 augustus 2000 is overleden. De aanvraag werd door het Uwv buiten behandeling gesteld, omdat appellanten niet aannemelijk konden maken dat [betrokkene] verzekerd was op grond van de WAO. Het Uwv heeft de aanvraag uiteindelijk afgewezen, omdat er geen medische gegevens waren overgelegd die de gestelde arbeidsongeschiktheid onderbouwden.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 20 maart 2008 zijn appellanten niet verschenen, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door mr. M.H.A.H. Smithuijsen. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten in de gehele procedure geen informatie hebben verstrekt over het arbeids- en/of verzekeringsverleden van [betrokkene] in Nederland.

De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de vaststelling dat [betrokkene] in de periode in geding verzekerd was op grond van de WAO. De rechtbank heeft niet onderkend dat het Uwv de grondslag van het primaire besluit heeft verlaten, maar de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 29 april 2008.

Uitspraak

05/6265 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
De erven van [betrokkene], wonende te Marokko (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2005, 04/231 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008. Appellanten zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuijsen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In juni 2000 heeft [echtgenote] bij het Uwv een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd voor haar echtgenoot [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), in verband met arbeidsongeschiktheid ingetreden in 1992. Bij brief van 21 november 2000 hebben appellanten het Uwv in kennis gesteld van het overlijden van [betrokkene] op 4 augustus 2000.
Nadat appellanten in de gelegenheid zijn gesteld de aanvraag aan te vullen, heeft het Uwv bij besluit van 20 november 2002 de aanvraag onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 20 november 2002 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de aanvraag van appellanten alsnog behandeld en met het besluit op bezwaar afgewezen op de grond dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat [betrokkene] verzekerd is geweest op grond van de WAO. Overigens hebben appellanten ook geen medische gegevens overgelegd die de gestelde arbeidsongeschiktheid onderbouwen, aldus het Uwv.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 23 december 2003 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag het oordeel dat het Uwv op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellanten hebben in de gehele procedure geen informatie verstrekt over een arbeids- en/of verzekeringsverleden van [betrokkene] in Nederland. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor de vaststelling dat [betrokkene] in periode in geding verzekerd was op grond van de WAO.
De rechtbank heeft niet onderkend dat het Uwv bij het besluit op bezwaar de grondslag van het primaire besluit - artikel 4:5 van de Awb - heeft verlaten en de aanvraag alsnog heeft afgewezen, zodat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
OA