ECLI:NL:CRVB:2008:BD1312
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J.P.M. Zeijen
- R. Kruisdijk
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van de besluitvorming
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van een betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De betrokkene, die vanaf 16 mei 2001 als assistent sportmedewerker werkte, viel op 15 oktober 2002 uit met gezondheidsklachten. Het Uwv had in een eerder besluit, na een heroverweging, geweigerd om een WAO-uitkering toe te kennen, met de stelling dat de betrokkene al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering. De erven van de betrokkene stelden dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende gemotiveerd was, onder andere omdat er geen nieuwe hoorzitting was gehouden na de wijziging van de grondslag van de weigering van de uitkering.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat de medische grondslag van het besluit niet meer voor bezwaar vatbaar was. Echter, de Raad oordeelt dat de erven niet belemmerd hadden moeten worden om hun bezwaren tegen de vastgestelde beperkingen kenbaar te maken. De Raad concludeert dat de stelling van de erven dat er ten onrechte geen tweede hoorzitting is gehouden, niet houdbaar is, aangezien de gemachtigde van de betrokkene had aangegeven dat een hoorzitting niet nodig was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen recht bestaat op vergoeding van de kosten die de betrokkene in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, omdat het primaire besluit niet is herroepen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv, maar ook de verantwoordelijkheid van de betrokkenen om hun bezwaren tijdig en adequaat kenbaar te maken.