ECLI:NL:CRVB:2008:BD1217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1182 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging WAO-uitkering en intrekking WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 23 december 2005 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante had in 1999 een WAO-uitkering gekregen, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in maart 2004, besloot het Uwv op 17 augustus 2004 om de uitkering niet te verhogen, omdat uit medisch onderzoek bleek dat de arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd in een bestreden besluit van 28 januari 2005, waartegen appellante in beroep ging.

De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante per 15 maart 2004 toegenomen arbeidsongeschikt was, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat haar eigen werk als medewerkster bij een bank geschikt was, ondanks haar medische beperkingen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar klachten door een nekhernia niet had meegewogen, en dat zij haar werk niet kon uitvoeren vanwege beperkingen in haar rechterhand.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in staat was haar eigen werk te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische beperkingen van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet in de weg stonden aan het uitvoeren van haar werkzaamheden. De Raad wees erop dat, waar nodig, appellante haar linkerhand kon gebruiken en dat de klachten aan haar rechterhand niet zodanig waren dat ze haar werk onmogelijk maakten. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

06/1182 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 december 2005, 05/497 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. de Groot, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2008.
Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellante is in 1999 een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het Uwv, naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante per 15 maart 2004, besloten om de WAO-uitkering niet te verhogen omdat uit medisch onderzoek is gebleken dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is toegenomen.
Bij besluit van 18 augustus 2004 heeft het Uwv, in het kader van de vijfdejaarsherbeoordeling, besloten tot intrekking van de WAO-uitkering per
17 oktober 2004 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
Bij besluit van 28 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen deze beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat haar niet is gebleken dat appellante per 15 maart 2004 toegenomen arbeidsongeschikt is te achten, gelet op de medische rapportages van het Uwv die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, bezien in samenhang met de door appellante ingebrachte medische informatie van met name prof. dr. J.W. van der Eijken van 1 juli 2002 en van prof. dr. P.M. Rozing van 23 september 2005. Wat betreft het besluit van 18 augustus 2004 heeft de rechtbank voorts overwogen dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat het eigen werk van appellante als medewerkster retail/verkoopadviseur bij een bank voor haar geschikt is te achten, gelet op haar medische beperkingen zoals vastgesteld bij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar klachten ten gevolge van een nekhernia, waardoor zij ook beperkingen heeft ten aanzien van haar linkerarm en -schouder. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij haar eigen werk niet kan verrichten omdat dit teveel knijp- en grijpkracht vergt van haar rechterhand, terwijl in de FML is opgenomen dat zij niet of nauwelijks knijp-/grijpkracht kan uitoefenen met deze hand. Nu had dit in elk geval gecompenseerd dienen te worden door middel van een urenbeperking.
Het Uwv heeft bij het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding tot twijfel bestaat aan de in de FML neergelegde medische beperkingen van appellante en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake.
Wat betreft de klachten aan de linkerarm en -schouder wijst de Raad erop dat de brieven van de behandelend neuroloog T.C. van der Ree van 3 september 2004 en
23 september 2004 door de bezwaarverzekeringsarts M. Hoogenboom-Copier zijn meegenomen in haar oordeelsvorming.
Voorts is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk als bankemployee te verrichten. De Raad onderschrijft ook de overwegingen van de rechtbank terzake. Wat betreft het gebruik van de telefoon en hanteren van dossiers en mappen is de Raad van oordeel dat, voorzover deze handelingen al een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van de rechterhand/-arm zouden opleveren, dit kan worden ondervangen door de linkerhand/-arm te gebruiken, nu deze volgens de FML niet beperkt is. Wat betreft het schrijven met een pen wijst de Raad erop dat prof. Rozing, voornoemd, haar op dit punt nauwelijks beperkt acht (hooguit enigszins in duur) en dat appellante vrij is in het bepalen van het schrijftempo en dat zij schrijfwerkzaamheden kan afwisselen met andere werkzaamheden.
Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM