ECLI:NL:CRVB:2008:BD1217
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- M.C.T.M. Sonderegger
- J.P.M. Zeijen
- R. Kruisdijk
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO-uitkering en intrekking WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 23 december 2005 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante had in 1999 een WAO-uitkering gekregen, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in maart 2004, besloot het Uwv op 17 augustus 2004 om de uitkering niet te verhogen, omdat uit medisch onderzoek bleek dat de arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd in een bestreden besluit van 28 januari 2005, waartegen appellante in beroep ging.
De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante per 15 maart 2004 toegenomen arbeidsongeschikt was, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat haar eigen werk als medewerkster bij een bank geschikt was, ondanks haar medische beperkingen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar klachten door een nekhernia niet had meegewogen, en dat zij haar werk niet kon uitvoeren vanwege beperkingen in haar rechterhand.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in staat was haar eigen werk te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische beperkingen van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet in de weg stonden aan het uitvoeren van haar werkzaamheden. De Raad wees erop dat, waar nodig, appellante haar linkerhand kon gebruiken en dat de klachten aan haar rechterhand niet zodanig waren dat ze haar werk onmogelijk maakten. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.