ECLI:NL:CRVB:2008:BD0826
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die zich op 20 februari 2001 ziek meldde vanuit een WW-situatie, ontving vanaf 19 februari 2002 een WAO-uitkering vanwege lage rug- en stuitklachten, alsook psychische klachten. Tijdens de eerstejaarsherbeoordeling werd appellante volledig arbeidsongeschikt geacht. Echter, in een herbeoordeling in 2004 concludeerde het Uwv dat appellante per 23 januari 2005 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Appellante voerde aan dat het Uwv haar psychische beperkingen had onderschat en dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de medische beperkingen van appellante niet onterecht had vastgesteld. De Raad vond dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van psychische beperkingen op de relevante datum. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit kon worden gedragen door de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde echter dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv ondeugdelijk was, omdat er geen adequate toelichting was gegeven op de belasting in de aan de schatting ten grondslag liggende functies in relatie tot de beperkingen van appellante.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.325,84 bedroegen, en diende het Uwv het griffierecht van € 142,- aan appellante te vergoeden.