ECLI:NL:CRVB:2008:BD0613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Korting op WAO-uitkering en terugvordering door Uwv na werknemersfraude
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had appellant meegedeeld dat hij geen recht had op een WW-uitkering vanwege het ontbreken van werkloosheid, aangezien hij gedurende bepaalde periodes had gewerkt. Tevens vorderde het Uwv een bedrag van € 21.820,56 terug, dat onterecht aan appellant was uitbetaald. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat er geen bewijs was dat appellant onder druk een verklaring had afgelegd over zijn werkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad benadrukte het verschil tussen strafrechtelijk en bestuursrechtelijk bewijsrecht en stelde dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens en verklaringen van derden tot de conclusie kon komen dat appellant inkomsten had verworven uit arbeid, die hij niet had gemeld. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij onder ontoelaatbare druk had verklaard en dat de door het Uwv gemaakte schatting van de inkomsten op zorgvuldige wijze was uitgevoerd.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht tot terugvordering was overgegaan en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de politierechter, waarin appellant was vrijgesproken van andere beschuldigingen, stond niet in de weg aan de beoordeling van de bestuursrechtelijke zaak. De Raad bevestigde dat de door appellant afgelegde verklaring voldoende basis bood voor de besluiten van het Uwv en dat de terugvordering rechtmatig was.