ECLI:NL:CRVB:2008:BD0550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de gezondheidsbeperkingen van appellante
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 6 april 2006 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 mei 2005, waarin werd vastgesteld dat zij per 21 februari 2005 geen recht meer had op een WAO-uitkering. Appellante stelde dat haar gezondheid zowel fysiek als geestelijk was verslechterd en dat haar beperkingen waren onderschat. Ze voerde aan dat haar depressie was verergerd door problemen met haar dochter en overhandigde een rapport van psychologe A. Schweig, waarin werd geconcludeerd dat zij niet belastbaar was voor werk.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 15 februari 2008, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat mr. R. Tamourt. Voor het Uwv was P.J. Langius aanwezig. De Raad overwoog dat de stellingen van appellante geen steun vonden in de beschikbare medische informatie. Het rapport van Schweig, dat na de datum in geding was opgesteld, werd niet als voldoende bewijs beschouwd om de eerdere besluiten te weerleggen. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding niet in staat was om haar eigen functie of andere aangeboden functies te vervullen, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 18 april 2008.