ECLI:NL:CRVB:2008:BD0550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2984 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de gezondheidsbeperkingen van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 6 april 2006 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 mei 2005, waarin werd vastgesteld dat zij per 21 februari 2005 geen recht meer had op een WAO-uitkering. Appellante stelde dat haar gezondheid zowel fysiek als geestelijk was verslechterd en dat haar beperkingen waren onderschat. Ze voerde aan dat haar depressie was verergerd door problemen met haar dochter en overhandigde een rapport van psychologe A. Schweig, waarin werd geconcludeerd dat zij niet belastbaar was voor werk.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 15 februari 2008, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat mr. R. Tamourt. Voor het Uwv was P.J. Langius aanwezig. De Raad overwoog dat de stellingen van appellante geen steun vonden in de beschikbare medische informatie. Het rapport van Schweig, dat na de datum in geding was opgesteld, werd niet als voldoende bewijs beschouwd om de eerdere besluiten te weerleggen. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding niet in staat was om haar eigen functie of andere aangeboden functies te vervullen, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 18 april 2008.

Uitspraak

06/2984 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 april 2006, 05/1040 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. R. Tamourt, advocaat te Heerenveen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. de Haan, kantoorgenoot van mr. Tamourt voornoemd. Voor het Uwv is verschenen P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 12 mei 2005, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit dat appellante per 21 februari 2005 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering. Voor een overzicht van de aan het besluit van 12 mei 2005 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft het beroep – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante – evenals in bezwaar en in beroep – aangevoerd dat haar gezondheid zowel in fysiek als in geestelijk opzicht is verslechterd en dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft in dit verband gesteld dat haar depressie als gevolg van problemen met haar dochter is verergerd. Verder heeft appellante een rapport overgelegd van psychologe A. Schweig, werkzaam ten behoeve van Ausems Kerkvliet arbeidsmedisch adviseurs, waarin op grond van een psychodiagnostisch onderzoek wordt geconcludeerd dat appellante niet belastbaar is voor werk vanwege de combinatie van een structurele kwetsbaarheid van haar persoon en haar instabiele leefsituatie. Volgens appellante blijkt uit dit rapport ook dat zij door haar instabiele jeugd en de mishandelingen door haar voormalige echtgenoot een persoonlijkheidsstoornis heeft ontwikkeld. Ten slotte heeft appellante gesteld niet te kunnen werken vanwege energiegebrek en niet te kunnen samenwerken met anderen vanwege de druk die dat geeft.
De Raad overweegt als volgt.
In hetgeen appellante naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Appellantes stellingen dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet tot werken in staat is, vinden naar het oordeel van de Raad geen steun in de voorhanden medische informatie.
De Raad merkt in dit verband nog op dat aan het in hoger beroep overgelegde rapport van Schweig van april 2006 niet de waarde kan worden toegekend die appellante eraan toekent. De in het rapport neergelegde bevindingen hebben immers geen betrekking op de datum in geding, 21 februari 2005, maar op het moment van onderzoek ruim een jaar na de datum in geding, 19 april 2006.
Overigens is de Raad van oordeel dat – anders dan appellante heeft gesteld – in het rapport van Schweig enkel het vermoeden van een persoonlijkheidsstoornis wordt uitgesproken.
Het is de Raad, uitgaande van de op 8 december 2004 vastgestelde ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’, niet kunnen blijken dat appellante op de datum in geding, 21 februari 2005, niet in staat kon worden geacht haar eigen functie en de bij wijze van voorbeeld aan haar voorgehouden functies te vervullen, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL