ECLI:NL:CRVB:2008:BD0541
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toeslag op AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ontving een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag omdat zijn echtgenote jonger was dan 65 jaar. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had een korting op de toeslag toegepast vanwege de inkomsten van appellants echtgenote uit arbeid. Na beëindiging van haar dienstbetrekkingen in 2003, wijzigde de Svb de toeslag en kondigde een terugvordering aan van te veel ontvangen bedragen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde hoger beroep in.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de inkomsten van appellants echtgenote niet langer als opbrengst van arbeid konden worden beschouwd, omdat er geen dienstbetrekking meer was. De Raad bevestigde dat de Svb de toeslag correct had berekend en dat de aankondiging van de terugvordering niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt. Appellants argumenten in hoger beroep, waaronder een beroep op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, werden niet nader toegelicht en konden de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 april 2008, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden.