ECLI:NL:CRVB:2008:BD0505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J.P.M. Zeijen
- R. Kruisdijk
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de toetsing van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 4 juni 2004, waarin werd besloten de WAO-uitkering van appellant vanaf 1 januari 2002 niet uit te betalen, in rechte vaststaat omdat appellant daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. De rechtbank stelde vast dat er geen dringende redenen waren om van de wettelijke verplichting tot terugvordering af te zien.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig en onrechtvaardig heeft gehandeld, en dat hij financieel en sociaal in een benarde situatie verkeert. De Raad overweegt dat het besluit van 4 juni 2004, dat de basis vormt voor de terugvordering, onaantastbaar is geworden. De Raad bevestigt dat terugvordering een wettelijke verplichting is, waarbij slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals bij dringende redenen, van kan worden afgezien. De Raad concludeert dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad wijst erop dat de gevolgen van de terugvordering voor appellant niet voldoende zijn om te spreken van dringende redenen. De uitspraak wordt gedaan in aanwezigheid van de griffier en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.