ECLI:NL:CRVB:2008:BD0484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/7425 WSF + 06/7426 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van studiefinanciering wegens overschrijding bijverdiengrens en onjuiste informatieverstrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank, die de beroepen tegen de besluiten van de IB-Groep ongegrond had verklaard. De IB-Groep had appellant een vordering opgelegd wegens het in bezit hebben van een OV-studentenkaart in de jaren 2001 en 2002, wat volgens de IB-Groep leidde tot overschrijding van de bijverdiengrens. Appellant stelde dat hij onjuist was geïnformeerd over de bijverdiengrens tijdens een bezoek aan het regiokantoor in Den Haag op 2 augustus 2000. Hij betoogde dat de IB-Groep daarom niet had mogen overgaan tot het opleggen van de vordering.

De Raad heeft het verzoek van appellant om de behandeling ter zitting uit te stellen afgewezen, omdat dit verzoek te laat was ingediend. Tijdens de zitting op 22 februari 2008 was appellant niet aanwezig, maar de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg. De Raad heeft de stellingen van appellant zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat niet genoegzaam aannemelijk was geworden dat appellant onjuist was geïnformeerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten waren voor de stelling dat er sprake was van een ondubbelzinnige toezegging waarop appellant zich had kunnen verlaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/7425 WSF + 06/7426 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2006, kenmerk 05/630 en 05/1420 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 4 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
De IB-Groep heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het verzoek van appellant om de behandeling ter zitting uit te stellen afgewezen, omdat het, gelet op de opgegeven redenen, te laat is ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2008.
Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Na een inkomenscontrole over het jaar 2001 heeft de IB-Groep appellant bij besluit van 18 januari 2005 een vordering van € 690,12 opgelegd wegens het in bezit hebben van een OV-studentenkaart in de maanden januari tot en met december 2001.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 april 2005 ongegrond verklaard.
Na een inkomenscontrole over het jaar 2002 heeft de IB-Groep appellant bij besluit van 7 juli 2005 een vordering van € 726,96 opgelegd wegens het in bezit hebben van een OV-studentenkaart in de maanden januari tot en met december 2002.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 28 april 2005 en 11 oktober 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat een nullening met een OV-studentenkaart ook een vorm van studiefinanciering is en dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel geen doel treft.
Appellant heeft in hoger beroep zijn in eerdere fases van de procedure aangevoerde grieven herhaald.
De Raad overweegt het volgende.
Het geschil spitst zich toe op de stelling van appellant dat hij bij zijn bezoek op 2 augustus 2000 aan het regiokantoor te Den Haag onjuist is voorgelicht over de toepasselijkheid van de bijverdiengrens in geval van een nullening en dat de IB-Groep daarom van het opleggen van een vordering wegens het bezit van de OV-jaarkaart had behoren af te zien.
Gelet enerzijds op de door appellant in de loop van de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure vermelde bijzonderheden van zijn bezoek aan het regiokantoor en anderzijds op de inhoud van de schriftelijke verklaring van de betrokken medewerkster van het regiokantoor, is voor de Raad niet genoegzaam aannemelijk geworden dat appellant onjuist is geïnformeerd. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een ondubbelzinnige ongeclausuleerde toezegging waarop appellant zich heeft kunnen verlaten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK