ECLI:NL:CRVB:2008:BD0433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1413 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijking van opgegeven adres in de studiefinanciering en de gevolgen voor de uitwonendenbeurs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die een 4-jarige middenkaderopleiding volgt aan het Deltion College, ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). In februari 2006 meldde hij een adreswijziging aan de IB-Groep, maar dit adres kwam niet overeen met het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. De IB-Groep besloot daarop de studiefinanciering om te zetten van de norm voor uitwonende naar die voor thuiswonende studenten, omdat appellant niet tijdig had gereageerd op een waarschuwing over deze afwijking.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet kan worden vrijgesteld van verwijt voor de afwijking tussen zijn opgegeven adres en het GBA-adres. De Raad stelt vast dat de wettelijke regeling vereist dat studenten ervoor zorgen dat hun opgegeven adres overeenkomt met het GBA-adres. Appellant had de mogelijkheid om de afwijking binnen een hersteltermijn van vier weken te corrigeren, maar heeft dit nagelaten. De Raad erkent dat het de IB-Groep zou hebben gesierd om duidelijker informatie te verstrekken aan studenten van zeevaartscholen over de toepasselijkheid van de beleidsregel voor zeevarenden, maar dit ontslaat appellant niet van zijn verplichtingen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad concludeert dat appellant niet alle benodigde informatie over zijn woonsituatie heeft verstrekt en dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de waarschuwing van de IB-Groep. De beslissing van de IB-Groep om de studiefinanciering om te zetten wordt daarmee bevestigd.

Uitspraak

07/1413 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 januari 2007, 06/2224 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 4 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn moeder, A.M. Sterrenburg, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2008. Appellant is in persoon verschenen, vergezeld door A.M. Sterrenburg, voornoemd. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Appellant volgt een 4-jarige middenkaderopleiding aan het Deltion College te Zwolle. In verband daarmee is met ingang van 1 augustus 2003 door de IB-Groep studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) naar de norm voor een thuiswonende studerende aan appellant toegekend.
Op 2 februari 2006 heeft appellant via internet aan de IB-Groep opgegeven dat hij vanaf 5 maart 2006 niet meer bij zijn moeder in Putten woont, maar aan de [adres 1]. Hierop heeft de IB-Groep met ingang van 1 april 2006 studiefinanciering aan appellant toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
Bij schrijven van 13 mei 2006 heeft de IB-Groep aan appellant meegedeeld dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat hij aan de IB-Groep heeft opgegeven ([adres 1]) in de maand april 2006 afwijkt van het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 2]). Appellant is in die brief gewaarschuwd dat indien hij deze afwijking niet binnen vier weken ongedaan maakt, de hem toegekende studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van april 2006 wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft de IB-Groep bij besluit van 14 juli 2006 de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van april 2006 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Het hiertegen namens appellant ingediende bezwaar is bij besluit van 21 september 2006 (het bestreden besluit) door de IB-Groep ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 1.5 van de WSF 2000.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat naar haar oordeel geen sprake is van een situatie waarin appellant redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de afwijking tussen het door appellant aan de IB-Groep opgegeven woonadres en zijn GBA-adres.
In hoger beroep is namens appellant gesteld dat er wel degelijk sprake is van een situatie waarin appellant van de gebleken afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Ter onderbouwing van die stelling is in hoofdzaak aangevoerd dat de IB-Groep tekort is geschoten in het verstrekken van voor appellant relevante informatie. Appellant heeft vanaf 13 maart 2006 een klein half jaar niet bij zijn moeder in Putten gewoond, maar als stagiair op een schip op zee verbleven. Pas na het omzettingsbesluit is appellant duidelijk geworden dat de IB-Groep de beleidsregel ‘Uitzondering sanctiebepaling artikel 1.5 WSF 2000 en artikel 1.5 WTOS in verband met buitenlands verblijf’ van 1 november 2004 overeenkomstig toepast ten aanzien van zeevarenden en dat hij zonder meer in aanmerking was gekomen voor een uitwonendenbeurs indien hij niet pas in de bezwaarfase een kopie van zijn stageovereenkomst naar de IB-Groep had gestuurd. Indien appellant dit van meet af aan had geweten, had hij vooraf een kopie van zijn stageovereenkomst naar de IB-Groep gestuurd, had hij niet het adres van de stageverlenende rederij als nieuw woonadres aan de IB-Groep opgegeven en had zijn moeder naar aanleiding van de waarschuwing van 13 mei 2006 niet (tevergeefs) geprobeerd appellant alsnog in te schrijven in de GBA op het adres van de stageverlenende rederij.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat er ten tijde van belang sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de WSF 2000. Immers, doordat appellant aan de IB-Groep een wijziging in zijn woonadres per 5 maart 2006 heeft opgegeven stemde dit opgegeven woonadres niet langer overeen met het adres waarop appellant in de GBA ingeschreven stond.
De Raad is van oordeel dat niet is staande te houden dat appellant van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In dit verband overweegt de Raad dat uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat studerenden uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering naar de norm voor uitwonende studerenden indien hun woonadres niet gelijk is aan het woonadres van (een van) hun ouders en zij er daarnaast zorg voor dragen dat het aan de IB-Groep opgegeven woonadres gelijk is aan het adres waarop zij in de GBA ingeschreven staan. Studerenden die in aanmerking willen komen voor een uitwonendenbeurs worden geacht van dit uitgangspunt op de hoogte te zijn. Indien bij controle blijkt dat het door de studerende aan de IB-Groep opgegeven adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de GBA staat ingeschreven, stelt de IB-Groep de studerende ingevolge de wettelijke regeling bovendien in de gelegenheid deze afwijking binnen een hersteltermijn van vier weken ongedaan te maken. Indien het - zoals bij verblijf in het buitenland en zeevarendheid - niet mogelijk is om het feitelijke woonadres in de GBA in te schrijven, ligt het op de weg van de betrokken studerende om dat uiterlijk binnen de hersteltermijn van vier weken aan de IB-Groep te melden. In het onderhavige geval heeft appellant dit nagelaten. Appellant heeft aan de IB-Groep vooraf alleen gemeld dat hij vanaf 5 maart 2006 niet meer bij zijn moeder woonde en heeft daarbij een nieuw woonadres opgegeven zonder te vermelden dat dit niet een feitelijk woonadres is maar het adres van de rederij waar hij een stage is gaan volgen. Nu niet alle studerenden die evenals appellant een opleiding aan een zeevaartschool volgen en een uitwonendenbeurs ontvangen zeevarend zijn, heeft appellant daarmee niet alle inlichtingen over zijn woonsituatie verstrekt die nodig waren. Voorts is niet adequaat gereageerd op de waarschuwing van 13 mei 2006, aangezien niet binnen de hersteltermijn alsnog aan de IB-Groep is opgegeven dat appellant vanaf 13 maart 2006 zeevarend was, en is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit verzuim verschoonbaar is te achten. Met appellant is de Raad van oordeel dat het de IB-Groep zou hebben gesierd indien bijvoorbeeld op de site van de IB-Groep of in een brochure aan studerenden van zeevaartscholen te kennen was gegeven dat de IB-Groep de beleidsregel ‘Uitzondering sanctiebepaling artikel 1.5 WSF 2000 en artikel 1.5 WTOS in verband met buitenlands verblijf’ van 1 november 2004 in de uitvoeringspraktijk van de WSF 2000 overeenkomstig toepast ten aanzien van zeevarenden die tijdig opgaaf doen van hun stage op zee. Dit ontslaat appellant echter niet van de verplichting om bij een afwijking in de adressen de IB-Groep tijdig op de hoogte te stellen van zijn woonsituatie, in dit geval het zeevarend zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK