ECLI:NL:CRVB:2008:BD0065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3090 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde betalingen in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep behandelt de kwestie van terugvordering van een onterecht betaald bedrag van € 1.570,05 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW) ontvangen, maar door een verstoring in het betalingssysteem was hem te veel betaald. De rechtbank had vastgesteld dat het Uwv het bedrag van € 1.570,05 ten onrechte twee keer had overgemaakt en dat appellant niet had aangetoond dat er al een bedrag van € 407,05 was verrekend met zijn uitkering.

Tijdens de zitting op 13 februari 2008 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was. De Raad overweegt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant het volledige bedrag van € 1.570,05 dient terug te betalen. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat er al een bedrag van € 407,05 was verrekend, maar de Raad volgt dit niet. De Raad concludeert dat de terugvordering van het bedrag van € 1.570,05 terecht is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 maart 2008.

Uitspraak

07/3090 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 april 2007, 06/5086 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich, daartoe opgeroepen om als partij bij gemachtigde ter zitting te verschijnen, laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW), alsmede de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Aan appellant zijn met ingang van 10 november 2005 uitkeringen ingevolge de WW en de TW toegekend. Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat door een verstoring in het betalingssysteem over de periode van
7 november 2005 tot en met 18 december 2005 een bedrag van € 1.570,05 bruto te veel aan hem is overgemaakt en is appellant verzocht het ten onrechte betaalde bedrag terug te betalen. Bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 januari 2006 ongegrond verklaard. Met betrekking tot het standpunt van appellant dat reeds een bedrag van € 407,05 zou zijn verrekend met de lopende uitkering, heeft het Uwv opgemerkt dat dit een herberekening betrof in verband met ten onrechte uitbetaalde dagen waarvoor geen recht op uitkering bestond. Dit laat volgens het Uwv onverlet dat ten onrechte bruto € 1.570,05 dubbel is uitbetaald, welk bedrag dan ook wordt teruggevorderd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het Uwv twee keer een bedrag van bruto € 1.570,05 betaalbaar heeft gesteld en dat het totaalbedrag van de terugvordering daarmee vaststaat. Ten aanzien van het standpunt van appellant dat reeds een bedrag van € 407,05 is verrekend, heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de ter zitting door het Uwv gegeven toelichting, slechts sprake was van een boekhoudkundige verrekening in verband met het feit dat appellant gedurende de eerste twee WW-dagen ziek was en over die dagen geen recht had op WW of ziekengeld. Gelet op deze toelichting en op het feit dat appellant niet heeft aangetoond dat het Uwv daadwerkelijk een bedrag van € 407,05 op de uitkering heeft ingehouden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant nog het volledige bedrag van bruto € 1.570,05 diende te betalen.
4. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank in hoger beroep bestreden. Hij heeft daartoe zijn standpunt herhaald dat reeds € 407,05 van de lopende uitkering met de terugvordering is verrekend en dat het terug te betalen bedrag derhalve lager dient te zijn. Nu door het Uwv geen andere herzienings- of terugvorderingsbeslissing is genomen, moet de verrekening van het bedrag van € 407,05 volgens appellant zien op de terugvordering van de onverschuldigde betaling van € 1.570,05.
5.1. Aan de Raad ligt de vraag voor of hij de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en hij overweegt daartoe als volgt.
5.2. Uit de voorhanden gedingstukken blijkt dat over de periode van 7 november 2005 tot en met 18 december 2005 door het Uwv zowel op 14 december 2005 als op 4 januari 2006 aan appellant een bedrag van bruto € 1.570,05 is overgemaakt. Het feit dat dit bedrag ten onrechte twee keer is overgemaakt en de hoogte van het bedrag worden door appellant niet bestreden. Mitsdien staat vast dat het brutobedrag van € 1.570,05 eenmaal onverschuldigd is betaald en dat het Uwv op grond van artikel 36 van de WW verplicht is om tot terugvordering van dat bedrag over te gaan. Het door appellant ingenomen standpunt dat het bedrag van de terugvordering lager moet zijn in verband met een reeds eerder plaatsgevonden hebbende verrekening van € 407,05 door het Uwv lager dient te worden vastgesteld, wordt door de Raad niet gevolgd nu deze verrekening geheel losstaat van de thans aan de orde zijnde terugvordering. Mitsdien heeft het Uwv de hoogte van het terug te vorderen bedrag terecht vastgesteld op bruto € 1.570,05.
5.3.Voor zover appellant met zijn grief bedoelt te zeggen dat hij niet het volledige bedrag van € 1.570.05 aan het Uwv hoeft terug te betalen, omdat een bedrag van € 407,05 al verrekend is met zijn WW-uitkering merkt de Raad het volgende op. Blijkens de gedingstukken is het bedrag van € 407,05 een onderdeel van een theoretische herberekening van het recht op WW-uitkering van appellant over de weken 45 tot en met 52 van 2005 in verband met ten onrechte uitbetaalde wachtdagen voor de Ziektewet.
Deze herberekening heeft echter niet geleid tot een daadwerkelijke verrekening door middel van inhouding op de aan appellant toekomende WW-uitkering.
5.4. Op grond van het vorenstaande komt de Raad dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M.D.F. de Moor.
RH