ECLI:NL:CRVB:2008:BD0036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1827 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toelating tot de vrijwillige verzekering AOW en ANW na beëindiging verplichte verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). De appellant, die in Marokko woonde, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar zijn verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat hij niet binnen de wettelijke termijn van één jaar na beëindiging van zijn verplichte verzekering had aangevraagd. De Svb stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van deze termijn konden rechtvaardigen.

De rechtbank Amsterdam had de beslissing van de Svb bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze bevestiging in zijn uitspraak onderschreven. De Raad overwoog dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij zich tijdig had aangemeld voor de vrijwillige verzekering en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden die in de AOW en ANW zijn gesteld. De Raad benadrukte dat de appellant, gedurende het jaar voorafgaand aan zijn aanvraag, niet verplicht verzekerd was omdat hij niet in Nederland woonde. Bovendien was de appellant niet op de hoogte van de noodzaak om zich aan te melden voor de vrijwillige verzekering, ondanks dat hij wist dat zijn WAO-uitkering niet leidde tot een hernieuwde verplichte verzekering.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had geweigerd om de appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering en dat het hoger beroep niet kon slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

06/1827 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2006, 04/5774 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 17 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft appellant nog enkele brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft bij brief van 7 juni 2004 aan de Svb verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft hij aangegeven dat in 2002, na een procedure, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1998 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan hem is toegekend.
Bij beslissing op bezwaar van 15 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 20 augustus 2004 gehandhaafd, waarbij is medegedeeld dat appellant niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering krachtens de AOW en de Algemene nabestaandenwet (ANW). In het bestreden besluit is overwogen dat de aanmelding voor de vrijwillige verzekering niet binnen de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn van één jaar na het einde van de verplichte verzekering heeft plaatsgevonden en er bovendien geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat die overschrijding appellant niet tegengeworpen zou mogen worden.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak dit standpunt onderschreven. Daarbij is tevens opgemerkt dat niet is gebleken dat appellant zich eerder heeft aangemeld of voldoende moeite heeft gedaan zich te informeren over een mogelijke aanmelding voor de vrijwillige verzekering.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW en de ANW.
Ingevolge de artikelen 34, 35 en 36 van de AOW en 63, 63a en 63b van de ANW is vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de ANW alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge die wetten en voor zover de aanvraag voor toelating tot de vrijwillige verzekering wordt ingediend uiterlijk één jaar na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd.
Appellant heeft bij brief van 7 juni 2004 verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW en de ANW. Gedurende het jaar voorafgaande aan deze aanvraag was appellant in ieder geval niet verplicht verzekerd krachtens die wetten, omdat hij toen niet in Nederland woonde. Het feit dat inmiddels aan appellant met terugwerkende kracht een WAO-uitkering was toegekend kon er in elk geval vanaf 1 januari 2000 niet toe leiden dat appellant (weer) verplicht verzekerd werd voor de volksverzekeringen, omdat met ingang van die datum artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1999, 746, hierna: Besluit 746) was vervallen. Op grond van dit artikel waren buiten het Rijk wonende personen die een WAO-uitkering ontvingen, voor 1 januari 2000 onder bepaalde omstandigheden verplicht verzekerd ingevolge de AOW en de ANW.
De Raad is derhalve van oordeel dat de Svb terecht heeft besloten dat het verzoek van appellant van 7 juni 2004 niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. Evenzeer heeft de Svb terecht overwogen dat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn appellant niet tegengeworpen zou mogen worden. Daarbij acht de Raad van belang dat appellant reeds vanaf het moment dat hij geen WAO-uitkering ontving en in Marokko verbleef had kunnen weten dat hij niet meer verplicht verzekerd was krachtens de volksverzekeringen en zich had kunnen aanmelden voor de vrijwillige verzekering. Voorts heeft de Svb er terecht op gewezen dat appellant hem niet heeft geïnformeerd over de aanhangig gemaakte procedure over de aanspraak op WAO-uitkering en dat hij ook nadat die procedure was beëindigd geruime tijd heeft gewacht alvorens de Svb te informeren over de afloop ervan en een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering in te dienen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M. Pijper.
AR