ECLI:NL:CRVB:2008:BC9527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4536 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op tweevoudige kinderbijslag en onderhoudsverplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2005, waarin de rechtbank oordeelde over het recht op kinderbijslag. Appellant heeft hoger beroep ingesteld met de stelling dat hij recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor zijn zoon over de periode van het derde kwartaal van 1998 tot en met het derde kwartaal van 2000. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 februari 2008 de zaak behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) vertegenwoordigd was door mr. G.J. Oudenes.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe stukken heeft overgelegd die aantonen dat zijn zoon na het tweede kwartaal van 1999 nog uitwonend was in verband met onderwijs. Ook is niet aangetoond dat appellant zijn zoon gedurende de relevante tijdvakken grotendeels heeft onderhouden. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien om een partij in de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Greebe als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 maart 2008. De Raad heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op tweevoudige kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1998 en het eerste en tweede kwartaal van 1999, recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag over het derde kwartaal van 1998 en het eerste kwartaal van 2000, maar geen recht heeft op kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 1999 en het tweede en derde kwartaal van 2000.

Uitspraak

05/4536 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2005, 04/3503 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb)
Datum uitspraak: 27 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn eerdere uitspraak van 6 augustus 2004 (nrs. 02/5891 + 5892 AKW) en de aangevallen uitspraak.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van 12 oktober 2004 in rechte stand kan houden.
Daarbij is vastgesteld dat appellant op basis van de door hem aangeleverde bescheiden voor zijn op 6 juni 1983 geboren zoon [naam zoon]:
- recht heeft op tweevoudige kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1998 en het eerste en tweede kwartaal van 1999;
- recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag over het derde kwartaal van 1998 en het eerste kwartaal van 2000;
- geen recht heeft op kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 1999 en het tweede en derde kwartaal van 2000.
Namens appellant is in hoger beroep betoogd dat hij recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor zijn zoon [naam zoon] over de gehele periode vanaf het derde kwartaal van 1998 tot en met het derde kwartaal van 2000.
De Raad overweegt als volgt.
Appellant heeft in hoger beroep geen nadere stukken overgelegd waaruit blijkt dat [naam zoon] na het tweede kwartaal van 1999 nog uitwonend was in verband met het volgen van onderwijs. Evenmin is op enigerlei wijze aangetoond dat [naam zoon] gedurende de tijdvakken in geding grotendeels door appellant is onderhouden, dan wel, ter verkrijging van enkelvoudige kinderbijslag, in belangrijke mate is onderhouden.
Gelet hierop onderschrijft de Raad het in de aangevallen uitspraak vervatte oordeel in zijn geheel en bevestigt deze voor zover aangevochten. De Raad ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A.C. Palmboom.
RB