ECLI:NL:CRVB:2008:BC9257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5222 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij maken van bezwaar verschoonbaar?

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (appellante) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vraag of de termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar door betrokkene verschoonbaar is. Betrokkene had op 7 december 2006 verzocht om beëindiging van zijn studiefinanciering per 1 september 2006. Appellante heeft betrokkene op 27 januari 2007 geïnformeerd over een wijziging in de hoogte van zijn OV-schuld, maar betrokkene heeft in bezwaar niet tijdig gereageerd op het besluit van 15 december 2006. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende had gemotiveerd waarom de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, maar appellante ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 8 februari 2008 was betrokkene niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. A.J. Likkel, diende een verweerschrift in. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar besluit onvoldoende gemotiveerd was. De Raad overwoog dat betrokkene niet had aangetoond dat er een toezegging was gedaan door een medewerker van appellante, en dat hij niet kon aangeven met wie hij had gesproken. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep van betrokkene alsnog ongegrond.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad oordeelde dat appellante terecht het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2008.

Uitspraak

07/5222 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2007, 07/480 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellante
Datum uitspraak: 21 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.J. Likkel, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2008. Appellante was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij formulier gedateerd 7 december 2006 heeft betrokkene appellante verzocht zijn studiefinanciering per 1 september 2006 te beëindigen.
Bij Bericht Studiefinanciering 2007, nr. 2, gedateerd 15 december 2006, heeft appellante dit verzoek ingewilligd.
Bij Bericht Studiefinanciering 2006, nr. 6, eveneens gedateerd 15 december 2006, heeft appellante betrokkene ondermeer medegedeeld dat zijn recht op een OV-kaart (deels) is vervallen en hierdoor een kortlopende schuld vanwege onterecht kaartbezit is ontstaan.
Bij Bericht Studiefinanciering 2007, nr. 4, gedateerd 27 januari 2007, heeft appellante betrokkene medegedeeld dat hij zijn OV-kaart niet of niet tijdig heeft ingeleverd en dat de hoogte van zijn OV-schuld is veranderd.
Bij brief van 21 februari 2007 heeft betrokkene appellante medegedeeld dat hij het onjuist acht dat zij ervan uitgaat dat hij zijn OV-kaart in verband met beëindiging van zijn studiefinanciering had dienen in te leveren en dat hij – nu hij dat niet heeft gedaan – een studieschuld heeft opgebouwd.
Betrokkene heeft erop gewezen dat hij op 15 januari 2007 telefonisch contact heeft opgenomen met appellante en dat hem is gemeld dat zijn verzoek gedateerd 7 december 2006 tot beëindiging van studiefinanciering onjuist is begrepen, dat de Berichten van 15 december 2006 als niet verstuurd konden worden beschouwd en dat een nieuw bericht zal worden verzonden.
Uit voormeld Bericht van 27 januari 2007 heeft betrokkene naar zijn stelling begrepen dat aan deze toezegging geen gevolg is gegeven.
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft appellante het bezwaarschrift van betrokkene van 21 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft hiertoe overwogen dat betrokkene niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het Bericht 2006,
nr. 6, van 15 december 2006 en dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2007 gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2007 vernietigd en bepaald dat de Informatie Beheer Groep betrokkene het griffierecht vergoedt.
De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat appellante onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door betrokkene aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken.
Naar het oordeel van de rechtbank had appellante informatie dienen in te winnen bij een door betrokkene met name genoemde medewerkster waarmee betrokkene heeft gesproken en had appellante aandacht dienen te besteden aan haar brief van 7 januari 2007, welke brief bij betrokkene het idee had kunnen doen postvatten dat zijn problemen met zijn OV-kaart waren opgelost.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat haar besluit onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Appellante heeft erop gewezen dat betrokkene zich in bezwaar er niet op heeft beroepen dat de door de rechtbank bedoelde brief van 7 januari 2007 – een brief van appellante aan betrokkene waarin appellante mededeelde dat de hogeschool/universiteit had doorgegeven dat betrokkene zijn diploma had gehaald en dat dit gevolgen had voor zijn studiefinanciering – bij hem het idee heeft doen postvatten dat zijn problemen waren opgelost. Voorts heeft appellante aangevoerd dat betrokkene – anders dan de rechtbank meent – niet heeft aangegeven welke medewerker op 15 januari 2007 de door betrokkene gestelde toezegging heeft gedaan, zodat navraag als door de rechtbank bedoeld niet mogelijk was.
Het hoger beroep van appellante slaagt.
Appellante heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het bezwaarschrift van 21 februari 2007 betrokkene zich niet heeft beroepen op de brief van 7 januari 2007.
Voor appellante bestond dan ook niet de verplichting deze brief in haar motivering van het besluit van 8 maart 2007 te betrekken. De Raad wijst er op dat deze brief door betrokkene eerst is genoemd in zijn brief van 16 maart 2007, waarin hij reageert op het besluit op bezwaar van 8 maart 2007.
Appellante heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene in bezwaar niet heeft aangegeven met welke medewerker van appellante hij op 15 januari 2007 heeft gesproken. Betrokkene heeft ter zitting bij de rechtbank, zoals in het proces-verbaal opgenomen, gesteld dat hij geen naam heeft gevraagd van de medewerker met wie hij heeft gesproken.
De Raad overweegt voorts als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het Bericht Studiefinanciering 2006, nr. 6, gedateerd 15 december 2006.
Partijen strijden slechts over het antwoord op de vraag of de termijnoverschrijding die bij het maken van bezwaar heeft plaatsgevonden verschoonbaar is te achten.
De enkele reden die betrokkene in bezwaar ter rechtvaardiging van de termijnoverschrijding heeft aangevoerd is dat aan hem door een medewerker van appellante is toegezegd dat de Berichten van 15 december 2006 als niet verstuurd konden worden beschouwd en dat een nieuw bericht zou volgen.
Betrokkene heeft op geen enkele wijze kunnen aantonen dat deze toezegging is gedaan. Betrokkene weet zelfs niet de naam van de medewerker die deze toezegging zou hebben gedaan. Daarbij komt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat zo’n toezegging is gedaan. Het ligt geenszins voor de hand dat een medewerker van appellante toezegt dat zonder schriftelijke aanvraag wordt teruggekomen op een rechtens vaststaande beslissing en wordt overgegaan tot toekenning – met terugwerkende kracht – van studiefinanciering in de vorm van een OV-kaart.
In deze niet aangetoonde toezegging heeft appellante terecht geen aanleiding gezien de in geding zijnde termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellante heeft bij besluit van 8 maart 2007 dan ook terecht het bezwaar van betrokkene tegen het Bericht van 15 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
De aangevallen uitspraak dient mitsdien te worden vernietigd en het beroep van betrokkene dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM