ECLI:NL:CRVB:2008:BC9182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3931 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 februari 2007. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft verzocht om herziening van de uitspraak die haar aanspraken op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) niet erkende. Het verzoek is ingediend omdat verzoekster meende dat de eerdere uitspraak onvoldoende gemotiveerd was en niet in overeenstemming met de geldende jurisprudentie. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden tijdens de zitting op 19 februari 2008.

De Raad overweegt dat herziening op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen mogelijk is indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet eerder bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeert dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan deze voorwaarden voldoen. De stelling van de gemachtigde van verzoekster dat de eerdere uitspraak onvoldoende gemotiveerd was, kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid. Daarom wordt het verzoek om herziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan door de voorzitter C.W.J. Schoor en de leden H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Jenniskens. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3931 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 februari 2007, 04/4720,
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 februari 2007, 04/4720.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2008. Namens verzoekster is mr. De Jonge verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad, oordelend op het hoger beroep van verzoekster, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004, 04/509, bevestigd.
De gemachtigde van verzoekster heeft aangegeven dat verzoekster zich niet kan verenigen met de uitspraak van de Raad, omdat haar aanspraken niet naar behoren zijn erkend. Zij acht herziening van de uitspraak aangewezen omdat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, onvoldoende rekening houdt met het wettelijk kader en in strijd is met de jurisprudentie van de Raad.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:88 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), juncto artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982) kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, juncto artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
Nu door de gemachtigde van verzoekster geen feit of omstandigheid in de zin van genoemd artikellid naar voren is gebracht, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen. De stelling van de gemachtigde van verzoekster dat het door de Raad niet of onvoldoende gemotiveerd passeren van een aantal grieven in de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht - wat daar verder ook van zij -, als een feit of een omstandigheid in de zin van meergenoemd artikellid moet worden aangemerkt, is, naar de Raad onlangs in bijvoorbeeld zijn uitspraak van 26 februari 2008 (LJN BC5185) heeft overwogen, onjuist.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, juncto artikel 21 van de Beroepswet, af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 april 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.H.A. Jenniskens.
JL