ECLI:NL:CRVB:2008:BC9178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1663 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 februari 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd behandeld. Het Uwv had op 4 oktober 2004 geweigerd om de WAO-uitkering van appellant, die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, per 22 september 2003 te verhogen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 4 februari 2005 ongegrond. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen niet passend waren. In hoger beroep werd een verklaring overgelegd van prof. dr. S.E. Papapoulos, maar de Raad oordeelde dat deze verklaring geen nieuwe gezichtspunten bood. De Raad concludeerde dat het Uwv de medische beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat de functies passend waren. De rechtbank had eerder al overwogen dat de medische beperkingen juist waren vastgesteld, maar dat de motivering van de passendheid van de functies onvoldoende was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter J. Janssen, met de leden J. Brand en J.P.M. Zeijen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2008.

Uitspraak

06/1663 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 februari 2006, 05/1789 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 21 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 8 februari 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 4 oktober 2004 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, per 22 september 2003 te verhogen.
Bij besluit van 4 februari 2005 heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 4 februari 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2005 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen en beslissingen omtrent griffierechten en proceskosten genomen.
De rechtbank heeft hiertoe kort samengevat overwogen dat het Uwv de medische beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld, maar dat vernietiging van het besluit van 4 februari 2005 is aangewezen, omdat onvoldoende was gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag waren gelegd voor appellant passend waren. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, 03/4536 WAO (LJN: AR4721).
In een door het Uwv in beroep gegeven nadere toelichting omtrent de passendheid van de functies heeft de rechtbank aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 4 februari 2005 in stand blijven.
Appellant heeft evenals in beroep zich op het standpunt gesteld dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de functies waarop de schatting is gebaseerd voor hem ongeschikt zijn.
Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die niet ook al in beroep zijn aangevoerd.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
De in hoger beroep door appellant overgelegde verklaring van prof. dr. S.E. Papapoulos, endocrinoloog, gedateerd 3 mei 2006, ter nadere onderbouwing van zijn in beroep ingenomen standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat, levert geen nieuwe gezichtspunten op. Dat appellant ook op de datum in geding reeds leed aan – een beginnende – osteoporose was bekend. Door het Uwv is hiermede ook rekening gehouden. Uit de verklaring van Papapoulos blijkt geenszins dat dit op onvoldoende wijze is geschied.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM